Civielrechtelijk bestuursverbod
Een doorn in het oog van gedupeerde stakeholders in een faillissement waarbij vaststaat dat de bestuurder fraude heeft gepleegd, is een bestuurder die na afwikkeling van het fraudefaillissement middels een nieuwe vennootschap wederom deelneemt aan het handelsverkeer. Om dit te kunnen doorbreken, komt er een civielrechtelijk bestuursverbod voor bestuurders van rechtspersonen die zich bezig houden met faillissementsfraude. Een bestuurder aan wie een bestuursverbod is opgelegd, kan niet langer bestuurder blijven van het failliete bedrijf. Belangrijker nog is dat hij ook niet bij andere (niet failliete) rechtspersonen waar hij bestuurder is kan aanblijven. Bovendien kan hij niet opnieuw bestuurder of commissaris worden van een andere entiteit. Het bestuursverbod duurt maximaal 5 jaar. Het persbericht over de nieuwe wet meldt:Al met al een goede zaak. Maar hoe ziet die nieuwe wet er uit? En wat behelst het verbod precies?“De bewindsman (Minister Opstelten, toevoeging JR) wil verhinderen dat malafide bestuurders hun activiteiten kunnen blijven voortzetten door hun frauduleuze activiteiten te maskeren met een web van rechtspersonen of door steeds nieuwe ondernemingen op te richten en deze vervolgens failliet te laten gaan.”
Het bestuursverbod op hoofdlijnen
Er bestaat al een strafrechtelijk bestuursverbod. Ook is reeds een civielrechtelijke mogelijkheid om bestuurders van stichtingen een bestuursverbod op te leggen. De nieuw in te voeren wet ziet echter op alle rechtspersonen en is ruimer van opzet dan de strafrechtelijke variant. Het bestuursverbod bij stichtingen is anders van aard omdat de gronden voor rechtvaardiging van het bestuursverbod bij stichtingen niet specifiek faillissementsgerelateerd zijn. Er moet in algemene zin sprake zijn van strijd met wet, met de statuten van de stichting, van wanbeheer of van miskenning van een rechterlijk bevel, aldus de memorie van Toelichting op de nieuwe wet. In de faillissementswet worden de artikelen 106 a tot en met 106 d ingevoegd. Op verzoek van de curator of op verzoek van het Openbaar Ministerie kan de rechter een bestuurder verbieden om bestuurder te zijn van een rechtspersoon[1] voor de maximale periode van vijf jaar indien:a) door de rechter onherroepelijk is geoordeeld dat sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid en de bestuurder zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement; b) de bestuurder namens de rechtspersoon rechtshandelingen heeft verricht waarbij sprake is van faillissementspauliana (art. 42 of 47 Fw). Als voorwaarde geldt ook hier een onherroepelijke uitspraak van de rechter, waarbij de paulianeuze rechtshandelingen zijn vernietigd; c) de bestuurder, ondanks een verzoek van de curator, in ernstige mate tekort is geschoten in de nakomging van zijn informatie- of medewerkingsverplichtingen jegens de curator; d) de bestuurder ten minste tweemaal eerder bij een faillissement betrokken was en hem daarvan een persoonlijk verwijt treft; e) de bestuurder, kort gezegd, belastingfraude heeft gepleegd zoals vervat in artikel 67 AWIR.
Indien sprake is van één van deze varianten, kan de rechter op verzoek van de curator of het Openbaar Ministerie een bestuursverbod opleggen voor zowel de bestuurder, alsook de feitelijk beleidsbepaler (nieuw art. 106 d Fw) en de gewezen bestuurder. Wellicht draagt dit laatste bij aan de aanpak van katvangers/stromannen.