Op 1 februari 2012 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in een drietal identieke procedures (in zaak nr. 201104141/1/A2, 201105539/1/A2 en 201105541/1/A2), waarbij het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente de verzoeken om planschadevergoeding had afgewezen, uitspraak gedaan. Ik volsta met de bespreking van één van de uitspraken.
Een eigenaresse van een perceel met woning te Goor heeft verzocht om vergoeding van planschade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van een met toepassing van artikel 19 lid 2 WRO verleende vrijstelling van het bestemmingsplan “Omgeving Centrum” voor het bouwen van 36 woningen op het ten westen van haar perceel gelegen perceel Van Kollaan 70 te Goor. In het bestemmingsplan was het projectgebied aangewezen voor “Bijzondere Doeleinden” en bestemd voor kerken.
Burgemeester en wethouders van Hof van Twente hebben het verzoek om vergoeding van planschade ter advisering voorgelegd aan een deskundige. Deze heeft in een advies van 9 juni 2009, aangevuld bij brief van 16 oktober 2009, geconcludeerd dat de bebouwingsmogelijkheden in het projectgebied fors toenemen en voorts per saldo een geringe verzwaring van het gebruiksregime optreedt. Volgens de deskundige ondervindt de eigenaresse evenwel geen planologisch nadeel. Daartoe is van belang geacht dat de tussen het perceel en het projectgebied gelegen gronden de bestemming “Autoboxen” hebben, op welke gronden autoboxen met een maximum oppervlak per autobox van 20m2 en een goothoogte van 3 meter zijn toegestaan. Nu in het bestemmingsplan geen voorschriften zijn opgenomen betreffende de maximale bouwhoogte, dient volgens de deskundige, gelet op de aanvullende werking van de bouwverordening, te worden uitgegaan van een maximale bouwhoogte van 15 meter. Bij realisering van hetgeen op de tussenliggende gronden maximaal mogelijk is, wordt de met de vrijstelling mogelijk gemaakte bebouwing aan het zicht onttrokken.
Burgemeester en wethouders hebben dit advies aan het besluit van 23 juni 2009, zoals gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 15 december 2009, ten grondslag gelegd. Derhalve stelt de eigenaresse beroep in bij de rechtbank Almelo, die het beroep ongegrond verklaart, zodat de eigenaresse hoger beroep instelt bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
Het geschil beperkt zich tot de vraag, of met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dat op de gronden, gelegen tussen het perceel en het projectgebied autoboxen met een goothoogte van 3 meter en een nokhoogte van 15 meter konden worden gebouwd. De eigenaresse betoogt dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, dit het geval is. Daartoe voert zij aan dat de term autobox alsmede het feit dat in de planvoorschriften slechts een goothoogte is genoemd, er op duidt dat de planwetgever een rechthoekig bouwwerk met een platte afdekking voor ogen heeft gehad. Voorts voert zij aan dat een 12 meter hoge kap niet kan worden gerealiseerd, omdat de planwetgever heeft beoogd dat ter plaatse enkel gebouwen kunnen worden gebouwd voor de stalling van auto's en het gebruik van de hoge zolder voor bijvoorbeeld opslag van goederen derhalve in strijd is met het bestemmingsplan.
De Afdeling herhaalt eerst een standaardoverweging, namelijk dat bij de beoordeling van een verzoek om tegemoetkoming in de planschade dient te worden onderzocht of de verzoeker door verandering van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon onderscheidenlijk kan worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden.
Een autobox is - gelet op de omschrijving die daaraan volgens “Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal” in het algemeen spraakgebruik wordt gegeven - primair bedoeld voor het stallen van één auto of ander voertuig. Dat betekent dat, hoewel opslag van goederen in een autobox op zich mogelijk is, uitgesloten is dat op basis van een geldende bestemming “Autoboxen” vergunning zou kunnen worden verleend voor het bouwen van een bouwwerk met een zodanige vorm en afmetingen, te weten een oppervlakte van 20 m², een goothoogte van 3 meter en een nokhoogte van 15 meter, dat niet langer kan worden staande gehouden dat de functie van stalling voor een voertuig voorop staat. In de planvergelijking had daar dan ook niet van mogen worden uitgegaan. De rechtbank heeft dat niet onderkend. Het betoog slaagt.