0%

Gepubliceerd op: 29 Sep 2014

Wanneer en wat moet op welk tijdstip ter advisering aan de OR worden voorgelegd bij gefaseerde besluitvorming?

Wanneer en wat moet op welk tijdstip ter advisering aan de OR worden voorgelegd bij gefaseerde besluitvorming?

Artikel 25 WOR bepaalt, dat de Ondernemingsraad door de ondernemer in de gelegenheid moet worden gesteld advies uit te brengen over een voorgenomen besluit voorzover het besluit ziet op een van de in artikel 25 WOR genoemde onderwerpen. Dit advies moet op een zodanig tijdstip worden gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op het te nemen besluit.

Belangrijke en ingrijpende bedrijfseconomische besluiten worden vaak niet op één moment genomen, maar worden gefaseerd genomen. De Ondernemingskamer van het Hof Amsterdam heeft zich op 15 mei 2014 gebogen over een zaak waarbij de gefaseerde besluitvorming een cruciale rol speelt.
Feiten
De in Nederland gevestigde besloten vennootschappen Sappi Nijmegen BV en Sappi Netherlands BV, gezamenlijk nader te noemen “Sappi” maken deel uit van een wereldwijd concern, waarvan de tophoudster in Zuid-Afrika is gevestigd. Het Sappi concern houdt zich bezig met de productie, verkoop en distributie van papier. Sappi is eigenaar van de papierfabriek in Nijmegen waar circa 200 personen werkzaam zijn. Op het personeel van de Sappi werkmaatschappijen in Nederland is de cao Sappi 2013-2014 van toepassing. Van deze cao maakt een sociaal plan deel uit. De cao en het hiervan deel uitmakende sociaal plan hadden een looptijd tot 1 april 2014. Het sociaal plan voorziet onder meer in een bemiddelingstermijn van zes maanden en een vergoeding conform de kantonrechtersformule zoals deze gold voor 1 januari 2009. Wegens bedrijfseconomische redenen vraagt de bestuurder advies aan de OR om de productie van de vestiging Nijmegen te verplaatsen naar de vestiging in Lanaken in België. Tegelijkertijd wordt er met de OR en de vakbonden afgesproken om gezamenlijk te onderzoeken of na verplaatsing van de productie naar Lanaken, de productiefaciliteiten in Nijmegen kunnen worden overgenomen of kunnen worden verkocht aan een externe partij, waarmee werkgelegenheid behouden zou kunnen worden. Mocht overname of verkoop niet mogelijk zijn, dan wordt beoogd over te gaan tot sluiting van de fabriek. Voor boventallig verklaarde medewerkers zal de procedure tot beëindiging van het dienstverband worden gestart. Er zal sprake kunnen zijn van een collectief ontslag conform wettelijke richtlijnen. Aangezien op 1 april 2014, als de looptijd van de cao en het sociaal plan verstrijkt, zal de verplaatsing van de productie nog niet zijn afgerond, verzoekt de OR de bestuurder te bevestigen, dat het sociaal plan dat loopt tot 1 april 2014 van toepassing is bij de eventuele sluiting, verkoop of overname. De bestuurder stelt dat Sappi in deze fase alleen advies vraagt over de verplaatsing van de productie en dat de gevolgen daarvan zullen verschillen afhankelijk van het antwoord op de vraag of men er gezamenlijk in zal slagen overname van de fabriek te realiseren. Indien toch tot sluiting van de fabriek moet worden overgegaan zal de bestuurder een verder of gewijzigd adviesaanvraag indienen en zal zij dan ook ingaan op de sociale gevolgen die de beleidsvoornemens zullen hebben. De OR neemt hiermee geen genoegen. Vervolgens geeft de bestuurder aan het sociaal plan uitsluitend van toepassing te verklaren op het besluit tot verplaatsing van de productie, ook als het besluit na 1 april 2014 wordt genomen, onder de voorwaarde, dat de OR op voorhand zijn beroepsrecht prijsgeeft tegen een besluit tot verplaatsing en een eventueel besluit tot verkoop. De OR gaat niet akkoord en gaat in beroep tegen het verplaatsingsbesluit.
Uitspraak Ondernemingskamer
De Ondernemingskamer is het met de OR eens, dat Sappi met haar voornemen de productie van Nijmegen naar Lanaken te verplaatsen de facto tevens de beslissing heeft genomen de fabriek in Nijmegen te verkopen danwel te sluiten. Ook al is overeengekomen dat terzake van die sluiting of verkoop aan de OR advies zal worden gevraagd, zal de sluiting of verkoop feitelijk het gevolg zijn van de verplaatsing en de stopzetting van de productie in Nijmegen. Om deze reden moest Sappi tegelijkertijd met haar adviesaanvraag over de verplaatsing van de productie een overzicht verstrekken van de gevolgen die het besluit naar verwachting voor de in de onderneming werkzame personen zal hebben en van de naar aanleiding daarvan genomen maatregelen (artikel 25, lid 3 WOR). Dit laatste heeft Sappi echter nagelaten. In de adviesaanvraag is slechts vermeld dat het dienstverband met boventallig verklaarde medewerkers zal worden beëindigd, mogelijk in de vorm van een collectief ontslag. Daarmee is niet voldaan aan de wettelijke verplichting. De Ondernemingskamer vervolgt ermee, dat de door Sappi gedane mededelingen ”in de volgende adviesaanvraag in te gaan op de sociale gevolgen”, “in een later stadium met de vakbonden te bezien of en hoe de sociale gevolgen van een ontslag na 1 april 2014 kunnen worden opgevangen”, en “er volgens haar dan niet niets zou zijn”, onvoldoende zijn. Anders dan Sappi heeft gesteld, is in overleg treden of onderhandelen niet aan te merken als een voorgenomen maatregel naar aanleiding van een verwachte boventallig verklaring. Sappi heeft nog gesteld, dat zij op grond van de cao verplicht is om met de vakbonden te onderhandelen over een nieuw sociaal plan en dat het haar niet vrij staat om dit met de Ondernemingsraad te doen of dat eenzijdig te doen. Voorts heeft zij aangevoerd, dat het vanuit strategisch oogpunt, gezien de toen nog te starten onderhandelingen met de vakbond over een nieuwe cao inclusief sociaal plan, ook niet gewenst was uitspraken over een nieuw sociaal plan te doen en dat hetzelfde gold voor de voortgang van het medezeggenschapstraject. De Ondernemingskamer kan Sappi hierin niet volgen. Niet valt immers in te zien dat Sappi niet zou hebben kunnen toezeggen het bestaande sociaal plan toe te passen uitsluitend voor de medewerkers van Nijmegen bij de eventuele sluiting, verkoop of overname van de Nijmeegse fabriek als gevolg van de productieverplaatsing. De Ondernemingskamer benadrukt dat een goed verloop van de medezeggenschap in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de bestuurder is. Het ligt daarom op de weg van de bestuurder om hetzij duidelijkheid te verschaffen, hetzij in redelijkheid een oplossing te vinden waarmee zowel de ondernemer als de OR kunnen leven. Het op enig moment aan de OR gedane voorstel om de verlenging van het sociaal plan uit te ruilen tegen het beroepsrecht van de OR voldeed daar niet aan. De Ondernemingskamer acht het dan ook bepaald niet onbegrijpelijk dat de OR zich onder druk gezet voelde en Sappi verwijt het aflopen van het sociaal plan als hefboom in het medezeggenschapstraject te hebben gebruikt. De slotsom is dat Sappi bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het bestreden heeft kunnen komen. Het beroep van de OR slaagt in zoverre.
Conclusie
Uit deze uitspraak van de Ondernemingskamer blijkt, dat het gefaseerd nemen van belangrijke en ingrijpende bedrijfseconomische besluiten ertoe kan leiden dat de OR kan zeggen dat zij nog geen advies kan uitbrengen of dat het besluit nog niet mag worden genomen, zolang er geen inzicht is gegeven in de personele gevolgen en de te treffen maatregelen.

AVVR

Team

Tags

Datum

29 Sep 2014