0%

Gepubliceerd op: 10 Apr 2012

Waardevermindering van de ligplaats van woonark met bijbehorende voorzieningen

In artikel 6.1 lid 1 Wro is onder meer bepaald dat degene die in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak onder voorwaarden aanspraak kan maken op vergoeding van die schade. Alhoewel de wet dit niet expliciet vermeldt, spreekt het voor zich dat uitsluitend een eigenaar van die onroerende zaak aanspraak kan maken op vergoeding van de vermindering van de waarde daarvan. In de onderhavige uitspraak maken echter twee eigenaren van woonarken aanspraak op vergoeding van geleden planschade.

Op 13 mei 2009 hebben twee eigenaren van woonarken een aanvraag om tegemoetkoming in geleden planschade ingediend, die zij stellen te hebben geleden ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan waardoor de bouw van woonbebouwing in de nabijheid van hun woonarken mogelijk is geworden. Na advies te hebben ingewonnen van een deskundige kennen burgemeester en wethouders van de gemeente Hillegom de eigenaars een vergoeding toe van ieder € 8.000,--.

De eigenaren maken tegen deze besluiten bezwaar. Na opnieuw advies te hebben ingewonnen van dezelfde deskundige verklaren burgemeester en wethouders de bezwaren ongegrond. Tegen de beslissingen op bezwaar stellen de eigenaren beroep in bij de rechtbank te ’s-Gravenhage (hierna: de rechtbank).

De rechtbank overweegt daarop dat de woonarken van de eigenaren, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 15 januari 2012 (LJN BK9136), naar het oordeel van de rechtbank niet als onroerende zaken in de zin van artikel 3:3 lid 1 BW zijn aan te merken, omdat niet gebleken is dat de woonschepen verenigd zijn met de bodem. Op grond van artikel 6.1 lid 1 Wro kan voor roerende zaken geen tegemoetkoming worden toegekend. De deskundige is daar in haar adviezen naar het oordeel van de rechtbank terecht vanuit gegaan.

Echter, in die adviezen is verder vermeld dat de objecten hun hoogste waarden ontleenden aan de hoedanigheid van ligplaatsen met woonark en bijbehorende voorzieningen, zo overweegt de rechtbank. Ook uit een bij een brief van de deskundige gevoegd taxatierapport blijkt dat één van de woonarken met ligplaats is gewaardeerd. Uit deze adviezen, voornoemde brief van de deskundige, alsmede het taxatierapport blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende of de waardevermindering aan de woonarken dan wel aan de ligplaatsen is toegerekend. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, namelijk dat de woonschepen niet als onroerende zaken in de zin van artikel 3:3 lid 1 BW zijn aan te merken, had het op de weg van de deskundige gelegen om dit inzichtelijk te maken. Nu dat niet is gebeurd en burgemeester en wethouders hun besluiten op dit punt hebben beperkt tot het volgen van de adviezen van de deskundige, ontberen de besluiten een deugdelijke motivering en zijn de beroepen volgens de rechtbank gegrond.

De rechtbank laat de rechtsgevolgen van de besluiten daarentegen in stand, omdat zij van oordeel is dat – nu enkel de waardevermindering van de ligplaats met bijbehorende voorzieningen als onroerende zaak voor vergoeding in aanmerking komt – niet is gebleken dat het door de deskundige vastgestelde bedrag aan planschade op een onjuist bedrag is gesteld, terwijl de eigenaren ook anderszins niet aannemelijk hebben gemaakt dat het door de deskundige vastgestelde bedrag aan planschade niet juist is.

Naschrift

In het voorwoord heb ik opgemerkt dat uitsluitend een eigenaar van een onroerende zaak aanspraak kan maken op vergoeding van de vermindering van de waarde daarvan als gevolg van een in artikel 6.1 lid 2 Wro genoemde oorzaak. Een woonark is in beginsel geen onroerende zaak. Dit heeft de Hoge Raad in het arrest van 15 januari 2012 (LJN BK9136) nog eens uitgemaakt. In de onderhavige uitspraak is dit ook het uitgangspunt, zodat de eigenaren van de betreffende woonarken mijns inziens geen aanspraak kunnen maken op vergoeding van geleden planschade. Desalniettemin doen zij dit wel en krijgen zij zelfs een vergoeding. Reden daarvoor is, zo lijkt het, dat de waardevermindering van de ligplaats met bijbehorende voorzieningen als onroerende zaak voor vergoeding in aanmerking komt. Als ik dit moet beredeneren, nu de uitspraak zelf daarover niets vermeldt, dan doet zich kennelijk de situatie voor dat de ligplaatsen met bijbehorende voorzieningen niet gehuurd zijn dan wel daarvoor ligplaatsvergunningen zijn afgegeven, maar dat deze in eigendom zijn van de eigenaren van de woonarken. Slechts in dat geval kan ik namelijk begrijpen dat zij een vergoeding ontvangen. Mocht ik het bij het verkeerde eind hebben en de eigenaren van de woonarken hebben niet tevens de eigendom van de ligplaatsen met bijbehorende voorzieningen, dan hebben de eigenaren volgens mij geluk gehad, zeker nu burgemeester en wethouders de besluiten nooit zouden kunnen terugdraaien zonder in strijd met het verbod van reformatio in peius te handelen.

LJN BW0368, Rechtbank 's-Gravenhage d.d. 21 maart 2012

Datum

10 Apr 2012