De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft herhaaldelijk overwogen (onder meer uitspraken van 19 maart 2003 in zaak nr. 200200591/1, LJN AF4712, BR 2003/185, 27 december 2006 in zaak nr. 200605120/1, LJN AZ5163, en 30 juni 2010 in zaak nr. 200907840/1/H2, LJN BM9640), dat voor het aannemen van risicoaanvaarding beslissend is of op het moment van investering de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel zodanig kenbaar was, zodat hiermee bij de beslissing tot investering rekening kon worden gehouden, alsmede dat een (fiscaal) geruisloze inbreng niet wil zeggen dat sprake is van de rechtstreekse voortzetting van het oorspronkelijke bedrijf. In de onderhavige zaak komt de voorzienbaarheid in dit kader opnieuw aan de orde, maar dan wel met een bijzondere draai daaraan. De situatie is als volgt.
Aanvrager is sinds 30 juni 1997 economisch eigenaar en sinds 14 april 1997 juridisch eigenaar van een pand in Amsterdam. Aanvrager verhuurt kantoorruimten in het pand. In mei 2000 zijn alle aandelen in aanvrager gekocht door Korjako Vastgoed Beheer B.V. (hierna: Korjako).
Bij brief van 10 augustus 2006 heeft aanvrager burgemeester en wethouders van Amsterdam verzocht om de schade te vergoeden die aanvrager heeft geleden doordat zij haar kantoorunits over de jaren 2004 tot en met 2006 niet heeft kunnen verhuren in verband met de aanleg van de Noord-Zuidlijn.
Bij besluit van 6 oktober 2008 hebben burgemeester en wethouders aan aanvrager een vergoeding toegekend, waarbij een korting van 50% is toegepast wegens voorzienbaarheid. Nu de gemeenteraad bij besluit van 27 november 1996 het tracé heeft vastgesteld, was de aanleg van de Noord-Zuidlijn ten tijde van de aandelenkoop voorzienbaar voor Korjako. Deze voorzienbaarheid rekenen burgemeester en wethouders toe aan aanvrager. Omdat pas op 21 juni 2000, dat wil zeggen na de koop van de aandelen door Korjako, bekend is geworden dat de financiering van de Noord-Zuidlijn is gewaarborgd, hanteren burgemeester en wethouders geen korting van 100%.
Het bezwaar van aanvrager tegen dit besluit, in het bijzonder de gestelde voorzienbaarheid, wordt ongegrond verklaard, waarna aanvrager beroep instelt bij de rechtbank te Amsterdam (hierna de rechtbank).
De rechtbank overweegt dat dat de koop van de aandelen door Korjako geen grond is voor een korting van de aan aanvrager toekomende schadevergoeding wegens voorzienbaarheid. Aanvrager is eigenaar en exploiteert de betrokken panden waarop de schade wegens huurderving betrekking heeft en vraagt de betrokken schadevergoeding. Aan de orde is de vraag of bij berekening van de schadevergoeding die toekomt aan de juridische entiteit aanvrager eventuele voorzienbaarheid van de nieuwe eigenaar Korjako een rol kan spelen en kan worden toegerekend aan aanvrager. Bij de vraag of de schade voor de rechtspersoon aanvrager voorzienbaar is, speelt in het algemeen geen rol wie of welke (rechts)persoon op zijn beurt eigenaar is van de juridische entiteit die rechthebbende op de schadevergoeding is. Of schade voor een redelijk denkend persoon voorzienbaar was, is immers logischerwijs gekoppeld aan de vraag of dit voor de (rechts)persoon die om de schade verzoekt het geval is. Daarbij is tevens uitgangspunt dat met de zelfstandige identiteit van de rechtspersoon en de bescherming die deze biedt, zorgvuldig moet worden omgegaan. Bij de beantwoording van de vraag of aanvrager op het punt van de voorzienbaarheid vereenzelvigd moet worden met Korjako kan weliswaar een rol spelen dat door degene die (volledige of overheersende) zeggenschap heeft over twee rechtspersonen, misbruik kan worden gemaakt van het identiteitsverschil tussen deze rechtspersonen, en dat hetgeen met zodanig misbruik werd beoogd, in rechte niet behoeft te worden gehonoreerd (onder meer het arrest van de Hoge Raad van 13 oktober 2000, LJN AA7480). Burgemeester en wethouders hebben niet gesteld dat er sprake was van (een risico op) misbruik, noch is daarvan gebleken. De schadecommissie heeft daarbij overwogen dat het hier gaat om een in de onroerend goed wereld niet ongebruikelijke overdracht van onroerend goed via aandelenoverdracht. Daarbij komt dat aanvrager in de aanvullende gronden van het beroep heeft aangevoerd dat er van voordeel voor Korjako bij de aandelenoverdracht geen sprake was, omdat in dit geval voor Korjako niet voorzienbaar was dat het pand minder zou renderen en dat dit derhalve niet van invloed is geweest op de prijs van de aandelen.
De verwijzing van burgemeester en wethouders naar het arrest van de Hoge Raad van 28 november 2008 (LJN BE9104) gaat volgens de rechtbank niet op. Het betrof daar niet de voorzienbaarheid van schade doch de vraag of bij vaststelling van de onteigeningschade van een natuurlijk persoon die economisch eigendom had ondergebracht in een eenmans BV, de schade van de BV kon worden betrokken. De Hoge Raad oordeelde dat voor de vaststelling van de schade de natuurlijk persoon, die als enige aandeelhouder en directeur fungeerde van de BV waarin de exploitatie van de gronden was ingebracht, op één lijn moest worden gesteld met een (economisch) eigenaar die de zaak zelf exploiteert. Een uitbreiding van die specifieke jurisprudentie naar andere onderdelen van het rechtspersonenrecht, acht de rechtbank niet aan de orde.
Naschrift
Naar mijn mening is deze uitspraak onjuist. Ik zal dat toelichten. De Afdeling heeft reeds in de uitspraak van 19 maart 2003 in zaak nr. 200200591/1 (LJN AF4712, BR 2003/185) overwogen dat een (fiscaal) geruisloze inbreng middels een aandelentransactie niet wil zeggen dat sprake is van de rechtstreekse voortzetting van het oorspronkelijke bedrijf, zeker niet als de zeggenschap en het volledige beheer over de schadelocatie bij het andere bedrijf is komen te rusten. In feite is dan namelijk sprake van een statutaire bedrijfsovergang. In de onderhavige zaak is de aanvrager weliswaar nog formeel eigenaar en exploitant van de schadelocaties, maar de zeggenschap daarover is (voor 100%) bij Korjako komen te rusten. Daarmee is sprake van de wijziging van de entiteit. Aangezien die wijziging heeft plaatsgevonden toen de schade al voorzienbaar was, had de rechtbank het beroep van aanvrager in zoverre ongegrond moeten verklaren.
Dat burgemeester en wethouders geen korting van 100% maar slechts 50% hebben gehanteerd, omdat pas op 21 juni 2000 bekend is geworden dat de financiering van de Noord-Zuidlaan gewaarborgd is, is mijns inziens gelet op voormelde jurisprudentie onverplicht gebeurd, zeker nu de rechtbank te Amsterdam al bij uitspraak van 27 november 2007 (LJN BF5171) impliciet heeft overwogen dat de schadeoorzaak reeds met het besluit van 27 november 1996 voorzienbaar was.