Ingeval ten tijde van de aankoop van een woning concrete beleidsvoornemens bestonden die openbaar zijn gemaakt, waardoor voor een redelijk denkende en handelende koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie voor omwonenden in ongunstige zin zou veranderen, is naar vaste jurisprudentie het antwoord positief op de vraag of de schade te voorzien is. In de onderhavige uitspraak speelt de vraag of het niet vaststellen door de gemeenteraad van een ontwerpbestemmingsplan, dat een planologisch ongunstige wijziging inhoudt, meebrengt dat niet langer sprake is van een concreet beleidsvoornemen.
Aanvrager is sinds 6 december 1994 eigenaar van een perceel te Hellouw. Bij besluit van 26 september 2007 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Neerijnen ten behoeve van woningbouw op nabij het perceel gelegen gronden met toepassing van artikel 19 lid 2 WRO vrijstelling van de bepalingen van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied” verleend.
Aanvrager dient een vergoeding om vergoeding van planschade in en stelt dat dat de woningbouw op de gronden ertoe heeft geleid dat de situeringswaarde van zijn woning is gedaald en dat zijn woongenot door een verlies aan privacy en uitzicht is afgenomen. Dit verzoek wordt door burgemeester en wethouders afgewezen. Weliswaar is sprake van schade, zo concluderen burgemeester en wethouders, maar deze blijft voor rekening van aanvrager, omdat de woningbouw op de gronden, gezien het ontwerpbestemmingsplan “Hellouw, Korfgraaf Noord, tweede fase”, ten tijde van de aankoop van het perceel voorzienbaar was.
Aanvrager maakt tegen dit besluit bezwaar. Dit bezwaar wordt ongegrond verklaard, zodat aanvrager beroep instelt bij de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank), die het beroep ook ongegrond verklaart. Derhalve stelt aanvrager hoger beroep in bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
In hoger beroep betoogt aanvrager dat de rechtbank, door onder verwijzing naar onder meer het ontwerpbestemmingsplan te overwegen dat het verzoek om vergoeding van planschade terecht is afgewezen, heeft miskend dat de gemeenteraad van de gemeente Neerijnen heeft besloten om het ontwerpbestemmingsplan niet vast te stellen en daarmee te kennen heeft gegeven dat niet langer een beleidsvoornemen tot woningbouw op de gronden bestaat. In dit verband stelt hij voorts dat de gemeente, als verkoper van het perceel, niet heeft aangegeven dat in de toekomst wellicht alsnog bebouwing op de gronden zal worden gerealiseerd.
De Afdeling overweegt dat niet in geschil is dat het ontwerpbestemmingsplan een concreet beleidsvoornemen tot woningbouw op de gronden behelst. Dat het ontwerpbestemmingsplan na de terinzagelegging op 18 mei 1989 niet verder in procedure is genomen, omdat - naar burgemeester en wethouders hebben gesteld en aanvrager niet heeft bestreden - in overleg met de provincie is besloten de woningbouw in de omgeving te faseren, betekent niet dat dit beleidsvoornemen ook voor de lange termijn is prijsgegeven. Daarbij is mede van belang dat het ontwerpbestemmingsplan niet is ingetrokken.
Verder is niet gesteld of gebleken dat van de zijde van de gemeente bij de verkoop van het perceel aan aanvrager is toegezegd dat de planologische situatie op de gronden, ondanks het ontwerpbestemmingsplan, niet zal veranderen. Dat betekent dat aanvrager destijds als redelijk denkend en handelend koper rekening had behoren te houden met de kans dat de planologische situatie op de gronden in voor hem nadelige zin zou veranderen.
Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat de schade voor aanvrager niet voorzienbaar was en niet voor zijn rekening mocht worden gelaten.
Naschrift
Bij uitspraak van 21 december 2011 in zaak nr. 201101503/1/H2 (LJN BU8882) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) overwogen dat zij in zaken, waarin de vraag voorligt of de aanvrager ten tijde van de koop van de onroerende zaak planologische mogelijkheden heeft aanvaard en het geldende planologische regime nadien is gewijzigd, voortaan de redenering volgt dat het feit dat na de aankoop een gunstiger planologisch regime van toepassing is geweest, er volgens de Afdeling niet aan af doet dat ten tijde van de aankoop volledig sprake was van voorzienbaarheid. In de onderhavige uitspraak doet zich deze situatie, dat een gunstiger planologisch regime van toepassing is geweest, niet voor. Zover zijn de plannen nooit gevorderd. Dat aanvrager na het instellen van het hoger beroep de zaak desondanks heeft voortgezet, zal dan ook (meer) met de gedachte zijn geweest dat de kosten reeds zijn gemaakt dan dat aanvrager nog in de veronderstelling verkeerde de zaak te zullen winnen.