0%

Bij uitspraak van 21 december 2011 in zaak nr. 201101503/1/H2 (LJN BU8882) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) overwogen dat zij in het vervolg in zaken, waarin de vraag voorligt of de aanvrager ten tijde van de koop van de onroerende zaak planologische mogelijkheden heeft aanvaard en het geldende planologische regime nadien is gewijzigd, de redenering volgt die onder meer gevolgd is in de uitspraak van 16 december 2009 in zaak nr. 200903710/1/H2 (LJN BK6700), namelijk dat het feit dat na de aankoop een gunstiger planologisch regime van toepassing is geweest, er volgens de Afdeling niet aan af doet dat ten tijde van de aankoop volledig sprake was van voorzienbaarheid. Bij deze, ook onder het huidige in deze zaak nog geldende recht al meermalen gevolgde, keuze heeft de Afdeling van belang geacht dat de wetgever in de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening geen gewijzigd planschaderecht heeft opgenomen met onder meer als doel de aansprakelijkheid voor planologische veranderingen te beperken.

Met deze uitspraak is een einde gekomen aan de jurisprudentie van de Afdeling waarin zij in zaken als deze heeft overwogen dat het in strijd met de rechtszekerheid zou zijn, indien een planologische maatregel wordt vergeleken met het planologische regime ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak terwijl dat regime nadien reeds is gewijzigd (onder meer uitspraken van 6 oktober 2004 in zaak nr. 200402448/1, LJN AR3330, en 20 juli 2011 in zaak nr. 201006920/1/H2, LJN BR2290). Daarmee zou volgens de Afdeling immers worden miskend dat het eerdere plan niet langer de planologische situatie bepaalt.

In de onderhavige uitspraak bevestigt de Afdeling nog eens de ‘vaste’ lijn.

Uitspraak

Op 1 juli 2006 heeft de aanvrager om vergoeding van planschadevergoeding een perceel met woning te Gronsveld gekocht. Bij besluit van 29 januari 2008 hebben burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten aan een derde met toepassing van artikel 19 lid 3 WRO een vrijstelling verleend van de in het bestemmingsplan “Gronsveld” van 5 februari 2002 ter zake gestelde voorschriften, ten einde op de begane grond van een pand een cafébedrijf te exploiteren. De derde heeft in dit verband met de gemeente een planschadeovereenkomst gesloten. Per brief van 25 juni 2008 dient aanvrager een verzoek om vergoeding van planschade in. Ten gevolge van het vrijstellingsbesluit van burgemeester en wethouders zou de waarde van de woning van aanvrager zijn verminderd.

Burgemeester en wethouders hebben een deskundige om advies gevraagd. Bij advies van juli 2009 adviseert deze deskundige aan aanvrager een bedrag van € 30.000,-- ter vergoeding van planschade toe te kennen. In het advies is vermeld dat aanvrager ten tijde van de aankoop van de woning op 1 juli 1996 rekening diende te houden met het gebruik van het pand ten behoeve van de exploitatie van een cafébedrijf, omdat destijds, gelet op het geldende “Uitbreidingsplan aanwijzende de bestemming in hoofdzaken” van 17 juni 1958, op het pand geen gebruiksvoorschrift van toepassing was en volgens een e-mailbericht van de gemeente van 6 maart 2009 in het pand in de periode van 1700 tot 1986 en ook nog even in de loop van 1988 een café gevestigd was. Dit leidt volgens de deskundige echter niet tot de conclusie dat de planschade redelijkerwijs geheel ten laste van aanvrager behoort te blijven op de grond dat hij wordt geacht bij de aankoop van de woning actief het risico van de ongunstige planologische wijziging te hebben aanvaard. Daartoe is in het advies uiteengezet dat de planologische situatie ter plaatse sinds de inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet meer door het uitbreidingsplan wordt bepaald, zodat het, mede gelet op de uitspraak van de Afdeling van 6 oktober 2004 in zaak nr. 200402448/1 (AB 2005, 5, LJN AR330), in strijd met de rechtszekerheid is om op basis van het uitbreidingsplan van de voorzienbaarheid van de ongunstige planologische wijziging uit te gaan.

Bij besluit van 11 augustus 2009 kennen burgemeester en wethouders aan aanvrager een vergoeding toe van € 30.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2008 tot de dag van uitbetaling, onder verwijzing naar het advies van de deskundige.

De derde maakt tegen dit besluit bezwaar. Dat bezwaar wordt ongegrond verklaard, zodat de derde beroep instelt bij de rechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank), die het beroep gegrond verklaart en het besluit vernietigt, alsmede burgemeester en wethouders gelast een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.

De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat aanvrager, gelet op het uitbreidingsplan, op het tijdstip van aankoop van de woning rekening kon houden met de exploitatie van een café in het pand en dat hij wordt geacht het risico van de ongunstige planologische wijziging te hebben aanvaard, omdat de Afdeling bij uitspraak van 16 december 2009 in zaak nr. 200903710/1/H2 (BR 2010, p. 261, LJN BK6700) heeft benadrukt dat slechts de planologische situatie op de datum van de aankoop van belang is en eventuele wijzigingen in het planologische regime, die na het moment van de aankoop plaatsvinden, niet relevant zijn.

Tegen deze uitspraak stelt aanvrager hoger beroep in bij de Afdeling op 5 juli 2011. Hangende het hoger beroep nemen burgemeester en wethouders op 28 juni 2011 een nieuwe besluit, waarmee het primaire besluit wordt herroepen en het verzoek van aanvrager om vergoeding van planschade alsnog wordt afgewezen. Aanvrager is het uiteraard met dat besluit ook oneens.

In hoger beroep betoogt aanvrager dat de rechtbank, door te overwegen dat de planologische verandering voorzienbaar was en geheel voor zijn rekening dient te blijven, in strijd met de rechtszekerheid heeft gehandeld. Voorts betoogt hij dat niet duidelijk is dat ingevolge het uitbreidingsplan geen gebruiksvoorschrift op het pand van toepassing was en dat het pand ten tijde van de aankoop van de woning niet als café in gebruik was. De Afdeling overweegt dan als volgt.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 december 2011 in zaak nr. 201101503/1/H2, LJN BU8882), volgt zij in zaken als deze, waarin de vraag voorligt of de verzoeker ten tijde van de koop van de onroerende zaak planologische mogelijkheden heeft aanvaard en het geldende planologische regime nadien is gewijzigd, niet de uitspraak van 6 oktober 2004, maar de redenering die onder meer is gevolgd in de uitspraak van 16 december 2009, waarin is overwogen dat voor het antwoord op de vraag of een planologische verandering buiten het eigen perceel voor een aanvrager voorzienbaar was, alleen de planologische situatie ten tijde van de koop van het eigen perceel van belang is.

Voorts bestaat, gelet op de bepalingen van het uitbreidingsplan, geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat ingevolge het uitbreidingsplan geen gebruiksvoorschrift op het pand van toepassing was. Dat het pand ten tijde van de aankoop van de woning feitelijk niet als café in gebruik was, laat onverlet dat zodanig gebruik destijds, bij maximale invulling van de planologische mogelijkheden van het uitbreidingsplan, niet was uitgesloten.

Naschrift

In mijn naschrift op de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2011 ben ik reeds ingegaan op de voors en tegens van de (nieuwe) ‘vaste’ lijn in de jurisprudentie van de Afdeling. Ik volsta dan ook met een verwijzing daarnaar. Een korte opmerking over de onderhavige uitspraak: aanvrager heeft de pech dat zijn hoger beroep wordt behandeld, nadat de Afdeling met voornoemde uitspraak is ‘teruggekomen’ op de uitspraak van 20 juli 2011, die nog in het voordeel van aanvrager was. Wellicht zag de aanvrager de onderhavige uitspraak al aankomen, nu hij ermee heeft ingestemd dat een uitspraak zou worden gedaan door de Afdeling zonder zitting.

LJN BV7238, zaak nr. 201107348/1/A2, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 29 februari 2012

Datum

02 Mar 2012