De kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland heeft op 19 februari 2014 bepaald dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, waarin is opgenomen dat de dienstbetrekking eindigt op 1 september 2013 met een opzegtermijn van twee maanden niet van rechtswege eindigt, maar moet worden opgezegd waarvoor toestemming van het UWV Werkbedrijf noodzakelijk is.
De werknemer treedt op 5 maart 2012 in dienst van de werkgever voor de duur van vijf maanden en 26 dagen, tot 1 september 2012. Op 1 september 2012 is deze arbeidsovereenkomst verlengd. In artikel 1 van de verlengde arbeidsovereenkomst staat onder andere vermeld:
“de dienstbetrekking vangt aan op 1 september 2012 en eindigt op 1 september 2013 met een opzegtermijn van twee maanden”.
De werkgever laat de werknemer op 5 augustus 2013 weten, dat zij de arbeidsovereenkomst niet zal verlengen. Hierop bericht de werknemer de werkgever, dat de werkgever niet rechtsgeldig heeft opgezegd, omdat zij geen toestemming heeft van het UWV Werkbedrijf de arbeidsovereenkomst te kunnen beëindigen. De werkgever is het hiermee niet eens en zet de loonbetaling per 1 september 2013 stop. Reden voor de werknemer in kort geding (onder andere) wedertewerkstelling en loondoorbetaling te vorderen.
Kantonrechter
De kantonrechter moet - kort gezegd - de vraag beantwoorden of de op 1 september 2012 gesloten arbeidsovereenkomst door het verstrijken van de tijd op 1 september 2013 van rechtswege is geëindigd, of dat voorafgaande opzegging is vereist.
Allereerst overweegt de kantonrechter, dat artikel 1 in de arbeidsovereenkomst betrekking kan hebben op drie mogelijkheden. Ten eerste de mogelijkheid dat de overeenkomst slechts na voorafgaande opzegging eindigt (bedoeld in artikel 7:667 lid 2 BW). Ten tweede de mogelijkheid dat de overeenkomst die van rechtswege eindigt tussentijds kan worden opgezegd (genoemd in artikel 7:667 lid 3 BW). Ten derde kan de bepaling zien op een door partijen overeengekomen plicht van de werkgever de werknemer te waarschuwen, dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zal gaan eindigen. De kantonrechter kan zich over deze laatste mogelijkheid niet uitlaten, omdat die mogelijkheid in de procedure niet aan de orde is geweest.
De kantonrechter overweegt dat de werkgever voldoende aannemelijk heeft gemaakt, dat het niet haar bedoeling was overeen te komen, dat voorafgaande opzegging vereist was voor het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. Onvoldoende is echter komen vast te staan, dat de werknemer het beding in gelijke zin heeft opgevat. Nu ieder der partijen iets anders hebben bedoeld, moet worden beoordeeld voor wiens risico dit moet komen, aldus nog steeds de kantonrechter.
De kantonrechter stelt voorop dat de arbeidsovereenkomst niet uitblinkt door helderheid. De woorden “met een opzegtermijn” lijken taalkundig in de richting te duiden dat voorafgaande opzegging is bedoeld. Ook het gegeven dat het woord “tussentijds” ontbreekt duidt in die richting. Tevens acht de kantonrechter het van belang dat niet kan worden vastgesteld dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst uitvoerig hebben stil gestaan bij deze bepaling. De door de werkgever aan de werknemer verstrekte informatie op dit punt wordt door de werknemer betwist en de werknemer heeft onvoldoende weersproken dat de tekst van de arbeidsovereenkomst aan hem is toegezonden. Voorts heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst opgesteld, zodat in beginsel geldt dat onduidelijkheden voor haar rekening en risico dienen te komen.
De kantonrechter komt dan ook tot de (voorlopige) conclusie dat de werkgever met artikel 1 van de arbeidsovereenkomst de verplichting op zich heeft genomen, zoals bedoeld in artikel 7:667 lid 2 BW, en dat voorafgaande opzegging is vereist. De kantonrechter wijst de wedertewerkstelling en de loonvordering in kort geding dan ook toe.
Conclusie
Uit deze uitspraak blijkt dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet van rechtswege eindigt, indien in de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat deze eindigt met een opzegtermijn van twee maanden. In dat geval is voorafgaande toestemming van het UWV Werkbedrijf noodzakelijk.
Volledige uitspraak: Rechtbank Midden-Nederland, 19 februari 2014, zaak- en rolnummer 2635091 MV EXPL 13-319.