De vraag of de verzoeker om planschadevergoeding een belanghebbende is bij de aanvraag komt regelmatig in de jurisprudentie terug, veelal indien de verzoeker een bedrijf is dat is ingebracht in of overgedragen aan een ander bedrijf. In de onderhavige zaak doet zich echter een andere situatie voor.
Een echtgenoot van een eigenaresse van een perceel met woning om vergoeding vraagt om vergoeding van schade als gevolg van een vrijstellingsbesluit ex artikel 19 WRO en bouwvergunning ten behoeve van de bouw van zes woningen achter de woning.
Nadat burgemeester en wethouders van Boekel een deskundige om advies hebben gevraagd, kennen zij aan de echtgenoot een planschadevergoeding toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2005, zijnde de dag dat door de eigenaresse is aangegeven dat het verzoek om planschadevergoeding mede namens haar is gedaan.
De echtgenoot is het met dit besluit oneens, omdat hij het verzoek reeds per brief van 6 februari 2004 heeft gedaan, zodat de wettelijke rente volgens hem dient te worden vergoed vanaf de datum dat het verzoek tot vergoeding van planschade bij het college is binnengekomen, te weten 10 februari 2004. Omdat het bezwaar van de echtgenoot ongegrond wordt verklaard, stelt hij beroep in bij de rechtbank te ‘s – Hertogenbosch (hierna: de rechtbank).
In beroep voeren burgemeester en wethouders verweer met de stelling dat de echtgenoot slechts een afgeleid belang heeft bij de planschade en derhalve geen belanghebbende is bij de planschadevergoeding, zodat slechts de wettelijke rente dient te worden vergoed vanaf 17 maart 2005. Dit verweer kan ik niet volgen. Als appellant namelijk geen belanghebbende is, zoals burgemeester en wethouders stellen, dan heeft dat te gelden voor het hele verzoek en niet uitsluitend voor wat betreft de rente/
Wat daarvan ook zij, de rechtbank stelt de echtgenoot in het gelijk en overweegt dat de echtgenoot belanghebbende is bij de planschadevergoeding, omdat hij in algehele gemeenschap van goederen is gehuwd en de woning, waarvan zijn echtgenote eigenaar is, deel uitmaakt van die gemeenschap. Niet is gebleken dat de woning daarvan is uitgesloten, aldus de rechtbank. Dat, zoals burgemeester en wethouders betogen, de woning in het kadaster op naam van de echtgenote staat is niet relevant, omdat dit onverlet laat dat de woning deel uitmaakt van de huwelijksgemeenschap, tot welke de echtgenoot gerechtigd is.
Burgemeester en wethouders gaan tegen deze uitspraak in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Alhoewel dit hoger beroep gegrond wordt verklaard, blijft de uitspraak van de rechtbank op het hiervoor besproken onderdeel in stand.
Naschrift
Terzijde merk ik nog op dat er geen reden is om aan te nemen dat deze jurisprudentie niet ook geldt onder de Wro.