In artikel 6.1.3.4 lid 2 Bro is bepaald dat de adviseur of de adviescommissie bij het advies over de hoogte van de schade als bedoeld in artikel 6.1 Wro tevens het voordeel van de schadeoorzaak in aanmerking neemt. In de WRO is echter niet bepaald dat de door een planologische wijziging behaalde voordelen verrekend kunnen worden met de nadelen van diezelfde wijziging. Desalniettemin werd dit uitgangspunt ook onder het oude recht in de jurisprudentie geaccepteerd, doch niet in de onderhavige zaak.
Een eigenaar van een perceel heeft verzocht om vergoeding van schade, door hem geleden ten gevolge van de aan OOG B.V. verleende vrijstellingen ex artikel 19 WRO voor het oprichten van drie vrijstaande woningen te Twello. Burgemeester en wethouders kennen de eigenaar een planschadevergoeding toe nadat een deskundige om advies is gevraagd. OOG B.V., die met de gemeente Twello een planschadeovereenkomst heeft gesloten, is het daarmee oneens en maakt bezwaar.
Nadat het bezwaar ongegrond is verklaard, stelt OOG B.V. beroep in bij de rechtbank te Zutphen en betoogt zij dat ook positieve gevolgen zijn van de planologische wijziging en dat daarmee bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding onvoldoende rekening is gehouden. Het beroep wordt gegrond verklaard. Hiertegen stellen burgemeester en wethouders op hun beurt hoger beroep in bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), omdat er van voordelen en derhalve van verrekening geen sprake zou zijn.
De Afdeling stelt burgemeester en wethouders in het gelijk. De Afdeling overweegt dat verrekening van planologische voor- en nadelen alleen kan plaatsvinden, indien het voor- en nadeel voor een bepaald perceel worden veroorzaakt door hetzelfde planologische regime. Het hier aan de orde zijnde verzoek om vergoeding van planschade richt zich op de nadelige gevolgen van vrijstellingsbesluiten. Deze besluiten laten de ter plaatse geldende bestemming evenwel onverlet. Dit betekent dat voor verrekening van voordelen met de uit de vrijstellingen voor het perceel van de eigenaar voortvloeiende nadelen geen plaats is. Omstandigheden als zich voordeden in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2003 in zaak nr. 200301115/1 (LJN AO0820), die aanleiding zouden kunnen vormen daarover anders te denken, doen zich hier niet voor. Naar burgemeester en wethouders ter zitting hebben bevestigd, zijn de vrijstellingsbesluiten niet genomen vooruitlopend op een al in ontwikkeling zijnde bestemmingsplan. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
Naschrift
Deze uitspraak past in de lijn van uitspraken over (voordeels)verrekening die de Afdeling reeds jaren geleden heeft ingezet, namelijk dat verrekening van planologische voor- en nadelen alleen kan plaatsvinden, indien het voor- en nadeel voor een bepaald perceel worden veroorzaakt door hetzelfde planologische regime (onder meer uitspraak van 22 juli 1999 in zaak nr. H01.98.1141). Aangezien een vrijstellingsbesluit per definitie de ter plaatse geldende bestemming onverlet laat, kan van verrekening bij een vrijstellingsbesluit geen sprake zijn.
Op deze in de jurisprudentie van de Afdeling geformuleerde regel is echter één uitzondering, namelijk ingeval het vrijstellingsbesluit anticipeert op een nieuw bestemmingsplan dat inmiddels onherroepelijk is geworden. Onder deze omstandigheden kan gesteld worden dat een vrijstellingsbesluit zo nauw verweven is met het bestemmingsplan, dat de door dit besluit veroorzaakte nadelen en de met dit inmiddels geldende bestemmingsplan aantoonbaar verbonden voordelen geacht kunnen worden voort te vloeien uit hetzelfde planologische regime. In die situatie behoren dan ook de voordelen die uit dat regime voortvloeien betrokken te worden bij de beoordeling van de schade. Dit heeft de Afdeling reeds overwogen in de door haarzelf aangehaalde uitspraak van 24 december 2003 in zaak nr. 200301115/1 (LJN AO0820). Deze uitzonderlijke situatie doet zich in onderhavige zaak echter niet voor.