Partijen die zaken met elkaar doen en overeenkomsten met elkaar aangaan, willen graag zekerheid dat de partij die moet nakomen dat ook daadwerkelijk doet. Om die zekerheid – zo goed als mogelijk – te waarborgen, vestigen schuldeisers vaak een pandrecht op (onder meer) roerende zaken. Indien de schuldenaar niet nakomt, kan de schuldeiser zijn pandrecht uitwinnen en zich verhalen op de zaken waarop het pandrecht is gevestigd. Zeker in geval van een faillissement van de schuldenaar kan een zekerheidsrecht een nuttig instrument zijn voor de schuldeiser. Maar hoe moet met zo’n zekerheidsrecht worden omgegaan als de verpande zaken zich vermengen met niet-verpande zaken? Daarover heeft de Hoge Raad onlangs een interessant arrest[1] gewezen.
Tenietgaan van een zekerheidsrecht
Een zekerheidsrecht – waaronder dus een pandrecht op roerende zaken – volgt de zaak waarop het is gevestigd. Dit betekent dat een pandrecht ook teniet kan gaan, onder meer indien de betreffende zaak ‘verdwijnt’. In dit kader valt te denken aan natrekking, zaaksvorming of vermenging.
Natrekking
Bij natrekking gaat – kort gezegd – een kleinere, zelfstandige zaak onderdeel uitmaken van een grotere, eveneens zelfstandige zaak. De kleinere zaak wordt ‘nagetrokken’ door de grotere. Criterium is of de nagetrokken zaak ‘bestanddeel’ is. Met andere woorden: of die zaak onderdeel van de ‘hoofdzaak’ uitmaakt of zodanig met de hoofdzaak wordt verbonden dat de nagetrokken zaak niet meer kan worden afgescheiden zonder schade aan één van de twee zaken aan te richten. Bij de vraag welke van de zaken als hoofdzaak moet worden aangemerkt, is in de regel beslissend of de ene zaak de andere aanzienlijk in waarde overtreft. Bijvoorbeeld een radio die in een auto wordt geplaatst, waarbij de auto (hoofzaak) de radio (bestanddeel) natrekt.
De eigenaar van de hoofdzaak wordt door de natrekking tevens eigenaar van de nagetrokken zaak. Indien geen van de zaken als hoofdzaak is aan te merken, dan ontstaat – naar rato van de waarde van de betreffende zaken – mede-eigendom.
Zaaksvorming
Er is sprake van zaaksvorming indien iemand uit één of meer roerende zaken één nieuwe zaak vormt. Diegene maakt niet zichzelf, maar de oorspronkelijke eigenaar van die za(a)k(en) tot eigenaar van de nieuw gevormde zaak. Zijn er meerdere eigenaren, dan kan mede-eigendom ontstaan zoals bedoeld hiervoor.
Wie daarentegen een nieuwe zaak voor zichzelf vormt c.q. doet vormen uit zaken die niet aan diegene toebehoren, wordt wel eigenaar van die nieuwe zaak, tenzij de waarde van de gebruikte zaak die van de kosten van de vorming van de nieuwe zaak in aanmerkelijke mate overtreffen. Bijvoorbeeld: A vervaardigt beelden uit klei met het oogmerk om die beelden uit eigen naam te verkopen. B levert de betreffende klei aan A. Door middel van zaaksvorming wordt A eigenaar van de klei (en de beelden).
Vermenging[2]
Vermenging heeft veel weg van natrekking. Ook bij vermenging spelen de termen ‘bestanddeel’ en ‘hoofdzaak’ een kritische rol. Bij vermenging verenigen de vermengde zaken zich tot één nieuwe zaak. De vermengde zaken zijn niet meer individualiseerbaar. De eigenaar van de hoofdzaak wordt door vermenging eigenaar van de nieuwe zaak, en dus tevens van het bestanddeel. Denk bijvoorbeeld aan twee vloeistoffen die bij elkaar worden gegoten of het oplossen van een vitaminepil in een glas water. Bij vermenging kan overigens ook sprake zijn van mede-eigendom zoals bedoeld hiervoor.
Vermenging deed zich voor in het aangehaalde arrest. Daaruit blijkt dat dit begrip zich nog niet zo eenvoudig laat uitleggen en dat een pandrecht niet ‘zomaar’ tenietgaat. Wat was er aan de hand?
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch en de Hoge Raad over vermenging
Zalco exploiteerde (onder meer) een aluminiumsmelterij. De grond waarop deze smelterij staat, is eigendom van ZSP. Zalco had ten behoeve van Glencore een pandrecht gevestigd op haar voorraad aluminium.
Eind 2011 gaat Zalco failliet. Op dat moment bevindt zich nog een aanzienlijke hoeveelheid vloeibare aluminium in de ovens van Zalco. Enige dagen na het faillissement zetten de curator de ovens uit, waardoor het vloeibare aluminium is gaan stollen.
Vervolgens ontstaat er onduidelijkheid over de diverse (gepretendeerde) rechten van de betrokken partijen. Zo ontstaat er tussen Glencore en ZSP een geschil over de vraag of Glencore gerechtigd was als pandhouder over het zich in de ovens gestolde aluminium te beschikken. Uitgangspunt daarbij is dat Glencore alleen een pandrecht heeft op het aluminium dat vóór faillissementsdatum geproduceerd was. ZSP voert aan dat het vloeibare aluminium dat zich vóór die datum in de ovens bevond, zich heeft vermengd met het ná faillietverklaring nog geproduceerde aluminium. Volgens ZSP kon dit nadien gevormde aluminium niet met een pandrecht belast zijn c.q. worden, omdat Zalco beschikkingsonbevoegd was geworden door haar faillissement. De vermenging van wel en niet met pandrecht belast aluminium heeft tot gevolg gehad dat het pandrecht is komen te vervallen, aldus ZSP.
Hof
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch volgt het standpunt van ZSP. Volgens het hof is het deel van het vloeibare aluminium waarop een pandrecht van Glencore rustte na faillissementsdatum vermengd met een aanzienlijk grotere hoeveelheid vloeibaar aluminium waarop géén pandrecht rustte. Daardoor heeft het onbezwaarde aluminium als hoofdzaak en het bezwaarde aluminium als bestanddeel te gelden en is ZSP tevens eigenaar geworden van het bezwaarde aluminium, aldus het hof.
Als gezegd, volgt een pandrecht de zaak waarop het is gevestigd. Om die reden oordeelt het hof vervolgens dat het pandrecht van Glencore teniet is gegaan, omdat het bezwaarde aluminium als bestanddeel kon worden aangemerkt en de eigendom van dit bestanddeel teniet is gegaan door vermenging.
Hoge Raad
Glencore klaagt in cassatie dat het hof ten onrechte heeft aangenomen dat het zich in de ovens bevindende aluminium is vermengd met een aanzienlijk grotere hoeveelheid na faillissementsdatum geproduceerd aluminium. Volgens Glencore heeft het hof niet inzichtelijk gemaakt van welke verhouding verpand/niet-verpand aluminium zij is uitgegaan en staat daarom niet vast dat het onbezwaarde aluminium als hoofdzaak had te gelden.
De Hoge Raad overweegt als volgt. Indien sprake is van vermenging van twee of meer roerende zaken, dient bij de vraag of een hoofdzaak kan worden aangewezen te worden gekeken of de waarde van één van de zaken die van de andere aanmerkelijk overtreft. Mede gelet op de mogelijke rechtsgevolgen – verlies van recht – dient niet spoedig te worden aangenomen dat het waardeverschil tussen de zaken ‘aanmerkelijk’ is, aldus de Hoge Raad.
Mede om hierom volgt de Hoge Raad het standpunt van Glencore, vernietigt het arrest en verwijst de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
De Hoge Raad overweegt nog dat in het geval dat één van de vermengde zaken als hoofdzaak kan worden aangemerkt, het pandrecht zal vervallen indien het rustte op de zaak die door de vermenging bestanddeel wordt, en het zal komen te rusten op de hoofdzaak met inbegrip van de bestanddelen daarvan indien het rustte op de zaak die in het kader van de vermenging als hoofdzaak wordt aangemerkt.
Bij mede-eigendom ontstaat volgens de Hoge Raad van rechtswege een nieuw pandrecht op een aandeel in de nieuwe zaak ten behoeve van degene die het pandrecht op de door vermenging tenietgegane zaak had gevestigd. Dit is niet anders in geval van een faillissement van de eigenaar van die zaak, aldus de Hoge Raad.
Conclusie
Kortom, het antwoord op de vraag welke van de zaken bij vermenging als hoofdzaak kan worden aangemerkt, moet op een weloverwogen wijze tot stand komen. De rechtsgevolgen liegen er immers niet om.
[1]ECLI:NL:HR:2015:2192 [2] Oneigenlijke vermenging wordt buiten beschouwing gelaten.