Zowel aanvragen om nadeelcompensatie als om planschadevergoeding dienen in meer of mindere mate een aanduiding van de schadeoorzaak en een opgave van de aard en omvang van de aard van de schade te bevatten. Aangezien dit voor leken niet altijd even makkelijk is, zeker niet nu deze problematiek grotendeels door jurisprudentie is ingevuld en vormgegeven, is juridische en deskundige bijstand veelal een vereiste. Dat brengt bijna automatisch een discussie met zich mee over de kosten die daarmee gemoeid gaan alsmede de vergoeding daarvan. In de onderhavige zaak is dat niet anders.
Een eigenaar van een fotostudio, gevestigd aan de Koestraat 140 te Tilburg, heeft de gemeenteraad van de gemeente Tilburg gevraagd om nadeelcompensatie. Aan de zijde van de Koestraat waar de fotostudio ligt, is namelijk een vrijliggend fietspad in twee richtingen gerealiseerd in het kader van het Fietsplan Tilburg 1993. Het fietspad is grotendeels afgescheiden van de rijbaan door betonnen drempels. Op het resterende, westelijke gedeelte van de Koestraat is eenrichtingsverkeer ingesteld. Het gevolg van deze ingrepen is dat vanaf 1994 de fotostudio door gemotoriseerd verkeer nog slechts vanuit zuidelijke richting is te bereiken.
Bij besluit van 30 augustus 1999 heeft de gemeenteraad aan de eigenaar op grond van de Verordening nadeelcompensatie aanleg Sternet-fietsroutes Tilburg 1997 (hierna: de verordening) een bedrag toegekend. De eigenaar is het oneens met de hoogte van de compensatie en maakt bezwaar. Omdat het bezwaar slechts deels gegrond wordt verklaard, stelt de eigenaar beroep in bij de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank). Die verklaart het beroep ongegrond, ingevolge waarvan de eigenaar hoger beroep instelt bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
Voor zover thans relevant betoogt de eigenaar in hoger beroep dat de kosten van rechtsbijstand en de accountantskosten, die hij heeft gemaakt ter vaststelling van het door hem geleden nadeel in zijn verzoek om nadeelcompensatie, ten onrechte niet tot de te vergoeden schade zijn gerekend. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 1 augustus 1997 (LJN AN5515, AB 1998/37) immers overwogen, dat indien bij de schadevaststelling zowel het inroepen van rechts- dan wel deskundigenbijstand als de kosten daarvan redelijk zijn te achten, deze kosten deel uit kunnen maken van de te vergoeden schade, aldus appellant.
De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat de door de Afdeling ontwikkelde jurisprudentie (onder meer uitspraak van 27 september 1999 in zaak nr. H01.98.10170) inzake de vergoeding van deskundigenkosten ten behoeve van de vaststelling van planschade, volgens welke het inschakelen van deskundigen niet redelijk is als verzoeken om planschadevergoeding, op grond van een procedureverordening voor advies moeten worden voorgelegd aan een onafhankelijke deskundige, ook van belang is in het geval van een verzoek om nadeelcompensatie op grond van de verordening. Immers, op grond van artikel 6 in samenhang met artikel 7 van de verordening dient de gemeenteraad zich ter voorbereiding van de besluitvorming te laten adviseren door een onafhankelijke en deskundige schadebeoordelingscommissie. Deze commissie dient te adviseren over de vraag of het verzoek om vergoeding van schade gegrond is en zo ja, wat de hoogte van de schade is. Daaruit volgt dat het niet noodzakelijk is dat appellant in eerste aanleg ten behoeve van zijn verzoek om nadeelcompensatie kosten maakt ter zake van rechtsbijstand.
Echter, onder verwijzing naar haar uitspraak van 1 augustus 1997 (LJN: AN5515, AB 1998/37) overweegt de Afdeling daarop dat, indien bij de schadevaststelling in het kader van nadeelcompensatie zowel het inroepen van rechts dan wel deskundigenbijstand als de kosten daarvan redelijk zijn te achten, deze kosten deel moeten kunnen uitmaken van de te vergoeden schade. Anders dan de rechtbank, is de Afdeling van oordeel dat de door de eigenaar gemaakte kosten voor rechtsbijstand in het kader van de vaststelling van de schade voor vergoeding in aanmerking komen. Ondanks de in artikel 6 van de verordening neergelegde verplichting voor de gemeenteraad om ter zake van een aanvraag om schadevergoeding advies uit te laten brengen, vergt de verordening, gelet op artikel 4, tweede lid, in eerste instantie een dermate actieve en specialistische inbreng van de aanvrager, dat het inroepen van rechtsbijstand door de eigenaar in het kader van de vaststelling van de schade redelijk is. In artikel 4, tweede lid, is immers bepaald dat de aanvraag ten minste vergezeld gaat van: 1.) een zo redelijkerwijs mogelijke opgave van de aard en de omvang van de schade, alsmede een specificatie van het bedrag van de schade; en 2.) een omschrijving van de wijze waarop de schade naar het oordeel van aanvrager dient te worden vergoed en – zo een vergoeding in geld wordt gewenst – een opgave van het schadebedrag dat naar het oordeel van aanvrager vergoed dient te worden. Hieraan doet niet af dat de eigenaar een zelfstandig ondernemer is. Nu de door de eigenaar gemaakte kosten van rechtsbijstand ook redelijk zijn, dienen deze kosten (deels), deel uit te maken van de te vergoeden schade.
In zoverre de eigenaar een vergoeding wenst voor de door hem gemaakte accountantskosten in het kader van de vaststelling van de schade, slaagt zijn betoog volgens de Afdeling niet. Het inroepen van de bijstand van een accountant naast het inroepen van rechtsbijstand is in dit geval niet redelijk, nu de eigenaar – als eigenaar van een eenmanszaak – geacht kan worden op grond van zijn boekhouding redelijkerwijs zelf al over de noodzakelijke gegevens te beschikken. Dit klemt te meer nu de eigenaar niet aannemelijk heeft weten te maken dat de door zijn accountant verstrekte gegevens een toegevoegde waarde hebben.
Naschrift
In aanvulling op deze uitspraak merk ik op dat de Afdeling de lijn, dat het inroepen van rechtsbijstand of een accountant in het kader van de vaststelling van de schade redelijk kan zijn, indien op basis van het bepaalde in de betreffende verordening bij de indiening van het verzoek van aanvrager een meer dan normale actieve en specialistische inbreng wordt gevraagd, nadien heeft voortgezet (onder meer uitspraak van 11 april 2007 in zaak nr. 200603662/1, LJN BA2662). Omstandigheden die daarbij van belang kunnen zijn, zo blijkt uit diezelfde jurisprudentie, zijn de eigen deskundigheid van de aanvrager en of het bevoegd gezag van de aangeleverde gegevens is uitgegaan.