Vordering verhuurder
Nadat V&D 43% van de huur over de maand februari heeft betaald, heeft de verhuurder in kort geding gevorderd dat de kantonrechter V&D veroordeelt tot betaling van de huurachterstand over de maand februari 2015 en tot betaling van de volledige huurprijs voor de opvolgende maanden, alsmede – indien V&D hieraan niet tijdig voldoet – het gehuurde aan te ’s-Hertogenbosch te ontruimen.Verweer V&D
V&D heeft verweer gevoerd en heeft daartoe onder meer aangegeven dat het V&D-concern grote verliezen lijdt en heeft geleden, waardoor duidelijk is geworden dat het concern zonder ingrijpende saneringsmaatregelen bij de warenhuizen failliet zou gaan. Met de bank is vervolgens afgesproken dat V&D € 20 miljoen zou moeten bezuinigen op de huurprijzen. Vrijwel alle verhuurders hebben ingezien dat de huurprijs verlaagd moest worden en slechts enkele verhuurders, waaronder de verhuurder van de V&D te ‘s-Hertogenbosch, hebben hun verantwoordelijkheid niet willen nemen, aldus V&D. De verhuurder stelt zich aldus op als een ‘free rider’: zij wil profiteren van het feit dat alle andere verhuurders hun verantwoordelijkheid wel hebben genomen. De V&D stelt dat de verhuurder misbruik maakt van haar bevoegdheid door de onderhavige vorderingen in te stellen, althans dat zij handelt op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.Oordeel voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt:“De [verhuurder] heeft het recht om niet deel te nemen – en zij kan daartoe derhalve ook niet worden gedwongen - in een regeling waarin de meeste van de overige verhuurders van V&D deelnemen en waarbij de deelnemende verhuurders voorlopig tijdelijk en onder voorwaarden definitief afzien van een deel van de maandelijkse huur. De omstandigheid dat V&D in grote financiële problemen verkeert en er grote belangen – ook van derden – op het spel staan, kan daar niet aan afdoen. Het moge zo zijn dat de [verhuurder] gezien kan worden als een ‘free rider’, daar zij aanspraak maakt op volledige betaling van de huur, terwijl het merendeel van de overige verhuurders zich een voor de redding van V&D noodzakelijke huurkorting laat welgevallen, en zij aldus mogelijk profiteert van een door die huurkorting mogelijk gemaakt (voorlopig) voortbestaan van V&D, maar misbruik van bevoegdheid of recht levert dat niet op en dat is evenmin naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
[…] De [verhuurder] heeft op grond van de huurovereenkomst recht op maandelijkse betaling van de (volledige) overeengekomen huurprijs. Van haar kan niet worden verlangd dat zij het belang van V&D bij een lagere huurprijs en het belang van V&D en de gevoegde partijen bij haar medewerking aan de regeling voor een tijdelijke (en mogelijk permanente) huurverlaging laat prevaleren boven haar belang bij volledige betaling van de maandelijkse huur. Dat is niet anders als daarbij in aanmerking wordt genomen dat het risico bestaat dat V&D in of omstreeks juli 2015 in staat van faillissement wordt verklaard. Door ook onder deze omstandigheden aanspraak te maken op betaling van de volledige maandelijkse huur maakt de [verhuurder] geen misbruik van recht of bevoegdheid. Evenmin is die aanspraak naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. [...]
De vordering tot voorwaardelijke ontruiming is in dit kort geding niet toewijsbaar, gelet op de zeer ingrijpende gevolgen die toewijzing ervan, bij de vervulling van de voorwaarde, zou hebben. Voorts is niet aannemelijk dat iedere tekortkoming in de betaling van de maandelijkse huur in een bodemprocedure voldoende grond oplevert voor ontbinding van de huurovereenkomst en een veroordeling tot ontruiming van het gehuurde.”