Regels
In elk (model-)reglement is een regeling opgenomen over op- en aanbouwen. Zo bepaalt artikel 13 van het modereglement 1992, dat iedere op-, aan- of onderbouw zonder toestemming van de vergadering verboden is en dat het op grond van lid 2 eveneens verboden is om aan de buitenzijde het aanbrengen aan de buitenzijde van het gebouw of een privé gedeelte van naamborden etc. aan te brengen. Het plaatsen van een pergola, een partytent of andere bouwsels op een dakterras lijkt daarmee in strijd. De VvE is gelet op haar wettelijke taak belast met het toezicht op de naleving van het reglement en is – met machtiging van de vergadering – bevoegd te vorderen, dat het reglement wordt nageleefd. Dat geschiedt in een bodemprocedure bij de rechtbank, of mogelijk zelfs in kort geding, als voorlopige voorziening noodzakelijk is.Grensgevallen
Bij letterlijke toepassing van het reglement lijken de regels duidelijk. Aan- en opbouwen zijn niet toegestaan. Toch is de praktijk weerbarstiger dan op het eerste gezicht lijkt. Discussie blijkt namelijk mogelijk over de vraag wat moet worden beschouwd als een aan- en opbouw en wat niet. Een losstaande parasol op het dakterras is dat niet, daar zal iedereen het over eens zijn. Maar wat als die parasol een meer permanent karakter krijgt? Iedereen kent de parasol die het hele dakterras overspant en die niet meer slechts de functie van zonwering heeft, maar er tevens toe dient om een soort binnenruimte te creëren. Wat dan? Een hoe zit het met windschermen. Welke regels gelden daarbij?Praktijkvoorbeeld
In de zaak die leidde tot Gerechtshof Den Haag, 30 december 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:4631 kwamen deze vragen aan de orde. De eigenaar van een penthouse bouwde op zijn dakterras een opbouw en windschermen. De VvE stelde zich op het standpunt dat daarvoor toestemming vereist is, die is geweigerd. De rechtbank wees in eerste aanleg de vordering tot verwijdering van de opbouw en de windschermen toe. In hoger beroep bekrachtigt het gerechtshof dit oordeel, onder verhoging van de dwangsom. De motivering die het hof geeft, geeft een nadere afbakening van de vraag wanneer iets als een op- of aanbouw moet worden beschouwd. Maar voor het hof daar aan toe kwam, moest het eerst oordelen over de vraag of artikel 13 überhaupt wel van toepassing was. De eigenaar stelde zich namelijk op het standpunt, dat deze regel slechts geldt ten aanzien van gemeenschappelijke gedeelten, nu artikel 13 is geplaatst in hoofdstuk F: met als titel “Gebruik, beheer en onderhoud van Gemeenschappelijke Gedeelten en Gemeenschappelijke Zaken”. Tevergeefs volgens het hof, want op grond van de tekst van artikel 13 lid 2 blijkt met zoveel woorden, dat daarmee ook de privé gedeelten zijn bedoeld. Bovendien is de aanhef van een hoofdstuk niet doorslaggevend. Vervolgens wordt de vraag gesteld, of de wijzigingen aan het terras wel als ‘opbouw’ kunnen worden aangemerkt. Het hof is daarover duidelijk:Het hof acht niet van doorslaggevend belang of sprake is van ‘aard- en nagelvaste’ voorzieningen. Het gaat volgens het hof om een bouwwerk dat ergens bovenop gebouwd is. Het gaat om een zwaar gevaarte, dat moeilijk te verwijderen is en waarvan het de kennelijke bedoeling is dat het er permanent staat. Onder die omstandigheden concludeert het hof hier dat sprake is van een opbouw. Nu is het de vraag hoe hiermee om te gaan in de praktijk. Gelden de door het hof gehanteerde criteria cumulatief? Met andere woorden: moet aan al deze eisen zijn voldaan alvorens sprake is van een opbouw? Ik zou menen van niet. Het betreft een beoordeling in dit specifieke geval en uit niets blijkt, dat indien de constructie bijvoorbeeld een lager gewicht zou hebben gehad, niet alsnog sprake zou kunnen zijn van een opbouw. Ook het kennelijk permanente karakter ervan geldt mijns inziens niet zonder meer als vereiste om van een opbouw te kunnen spreken. De vraag of toestemming van de vergadering vereist is, zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld, waarbij uit het arrest uiteraard wel aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de juiste toepassing van deze reglementsbepaling.'Het hof is van oordeel dat het begrip opbouw in artikel 13 lid 1 van het splitsingsreglement aldus moet worden uitgelegd dat daaronder moet worden verstaan een bouwwerk dat ergens bovenop is gebouwd. Aan dit criterium is zonder meer voldaan. Daaraan doet niet af de – door [appellante] gestelde en door de VVE betwiste – omstandigheid dat de constructie niet aard- en nagelvast aan het gebouw is verbonden, nu dit geen vereiste is om de constructie onder het begrip opbouw te laten vallen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het enkele dagen heeft gekost om (met een hijskraan) de constructie te plaatsen, dat de constructie (minstens) 1650 kilo weegt en dat het er al jaren staat. Hieruit valt af te leiden dat de constructie niet eenvoudig te verwijderen is en dat het (kennelijk) bedoeld is om daar permanent te staan. Gezien het voorgaande faalt het betoog van [appellante] dat zij met het plaatsen van de constructie slechts haar terras heeft ingericht op een wijze die te vergelijken is met het plaatsen van een parasol en dat zij daarvoor geen toestemming van de VvE nodig had.’