De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft herhaaldelijk overwogen (onder meer uitspraak van 16 november 2011 in zaak nr. 201100116/1/H2, LJN BU4569) dat het bij het normaal maatschappelijk risico gaat om algemene maatschappelijke ontwikkelingen en nadelen waarmee men rekening kan houden, ook al bestaat er geen zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze zich zal concretiseren en de omvang van de nadelen die daaruit eventueel zullen voortvloeien. Bij uitspraak van 29 februari 2012 in zaak nr. 201104750/1/A2 (LJN BV7254) heeft de Afdeling deze algemene maatschappelijke ontwikkelingen en nadelen, die planologisch in de lijn der verwachtingen liggen, nader geschetst. De onderhavige uitspraak sluit daarbij aan.
Eiser en zijn echtgenote zijn sinds 1979 de eigenaar/bewoners van een woning met bijbehorend perceel te Vianen. De voorgevel van deze woning is tegenover de achterzijde van het stadskantoor van de gemeente Vianen gelegen; de afstand tussen beide gevels bedraagt ongeveer 10 meter.
Bij besluiten van 10 oktober 2006 hebben burgemeester en wethouders van Vianen ten behoeve van de vernieuwing en vergroting van het stadskantoor met toepassing van artikel 19 lid 1 WRO een vrijstelling van de bepalingen van het ter plaatse geldende bestemmingsplan en een bouwvergunning verleend. Deze besluiten zijn onherroepelijk geworden.
Eiser heeft op 18 december 2009 een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade gedaan en gesteld dat de vernieuwing en vergroting van het stadskantoor ertoe heeft geleid dat de waarde van de woning is gedaald als gevolg van vermindering van woongenot en lichtinval en als gevolg van visuele vervuiling.
Ten behoeve van de beoordeling van het verzoek van eiser hebben burgemeester en wethouders een advies gevraagd aan een deskundige, die heeft geadviseerd de aanvraag af te wijzen. Het advies mondt, na bespreking van de verschillende aspecten van de aanvraag, uit in de volgende conclusie: “Gezien de ligging van het object van de aanvrager in stedelijk gebied, in het hart van Vianen en op zo’n korte afstand van het stadskantoor, kan een ontwikkeling als de onderhavige, waarbij slechts sprake is van een marginale planologische verruiming met een slechts beperkte ruimtelijke invloed op de planologische positie van het object van de aanvrager, worden geacht te behoren tot het normale maatschappelijk risico van de aanvrager”. Burgemeester en wethouders hebben dit advies overgenomen en het verzoek van eiser afgewezen.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De bezwaarschriftencommissie heeft burgemeester en wethouders geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren, omdat zij – samengevat – van oordeel is dat de enkele omstandigheid dat eiser in stedelijk gebied in het hart van Vianen en op zo’n korte afstand van het stadskantoor woont, niet rechtvaardigt dat een dergelijke al dan niet marginale verruiming voor risico van eiser dient te komen. Burgemeester en wethouders hebben vervolgens in afwijking van dit advies en met vermelding van een nadere motivering over de toepasselijkheid van artikel 6.2 lid 1 Wro het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank). In beroep heeft eiser onder meer betoogt dat de deskundige en burgemeester en wethouders ten onrechte concluderen dat de beperkte wijziging van de situatie ten nadele van eiser en de daardoor ontstane marginale schade, tot het normale maatschappelijke risico als bedoeld in artikel 6.2 lid 1 Wro behoort en daarom ten zijnen laste moet blijven.
De rechtbank stelt vast, zoals burgemeester en wethouders ook in hun verweerschrift hebben opgemerkt, dat door de Afdeling inmiddels uitspraak is gedaan over de toepasselijkheid van genoemd artikel 6.2 lid 1 Wro, onder meer in zijn uitspraak van 29 februari 2012 in zaak nr. 201104750/1/A2 (LJN: BV7254). De Afdeling heeft in deze uitspraak bevestigd dat artikel 6.2 lid 1 Wro (‘binnen het normaal maatschappelijk risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager’) van toepassing is op aanvragen die, net als in het geval van eiser, zien op een besluit dat de gestelde schade zou hebben veroorzaakt in de periode tussen 1 september 2005 en 1 juli 2008, terwijl de aanvraag om tegemoetkoming in die schade in ingediend tussen 1 juli 2008 en 1 september 2010. Dat de forfaitaire aftrek van 2%, zoals genoemd in artikel 6.2 lid 2 Wro ten gevolge van het overgangsrecht op deze aanvragen nog niet van toepassing is, doet niet af van de toepasselijkheid van artikel 6.2 lid 1 Wro, aldus de Afdeling. De rechtbank concludeert derhalve dat burgemeester en wethouders in navolging van de deskundige terecht bij de beoordeling van eisers aanvraag heeft betrokken of hier sprake is van eventuele schade die binnen het normaal maatschappelijk risico valt.
In deze uitspraak heeft de Afdeling hieromtrent het volgende overwogen: “De vraag of schade als gevolg van een planologische ontwikkeling als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de Wro tot het normale maatschappelijke risico behoort, moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Van belang is onder meer of de planologische ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd waarmee de benadeelde rekening had kunnen houden in die zin dat die ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich zou voordoen. Omstandigheden die in acht worden genomen zijn verder de aard van de maatregel en de aard en de omvang van het daardoor veroorzaakte nadeel.”
Burgemeester en wethouders hebben er op gewezen dat in het bestreden besluit dezelfde criteria als de Afdeling aanlegt, zijn gehanteerd. In het bestreden besluit hebben burgemeester en wethouders opgemerkt dat de omgeving van eisers woning een stedelijk karakter heeft met een hoge bebouwingsdichtheid. Door de planologische wijziging wordt geen nieuwe functie toegestaan maar een beperkte uitbreiding van een al bestaande functie. Burgemeester en wethouders hebben verder meegewogen dat er in de oude situatie ook sprake was van rechtstreekse inkijkmogelijkheden en dat de verleende vrijstelling ten opzichte van de oude situatie leidt tot een marginale zichtbeperking en schaduwwerking en een beperkte vermindering van daglichttoetreding. Nu daarmee de aard van de schade marginaal is, achten burgemeester en wethouders ook de omvang van de schade marginaal. In het verweerschrift hebben burgemeester en wethouders uit de ruimtelijke onderbouwing aangehaald op welke punten het bouwplan is vormgegeven met het oog op aansluiting bij het karakter en de schaal van de bestaande historische omgeving.
De rechtbank is anders dan eiser van oordeel dat, mede gelet op die toelichting uit de ruimtelijke onderbouwing, burgemeester en wethouders zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat de uitbreiding van het stadskantoor tot een normale maatschappelijke ontwikkeling kon worden beschouwd. Het stadhuis/stadskantoor is sinds jaar en dag ondergebracht in de historische binnenstad van Vianen in een complex van gebouwen en monumentale panden aan de Voorstraat in combinatie met achter- en naastgelegen gebouwen; blijkens de stukken is in de jaren tachtig van de vorige eeuw de eerder bestaande bebouwing aan de Kerkstraat ten behoeve van uitbreiding van het stadskantoor verbouwd. De woning van eiser is eveneens gelegen in het stadscentrum aan (de overzijde van) de Kerkstraat, op circa 10 meter afstand van de uitbreiding. Gelet op de bijzondere plaats die een stadhuis in het centrum van een historische binnenstad als Vianen inneemt, kan naar het oordeel van de rechtbank in alle redelijkheid gezegd worden dat een uitbreiding van een dergelijk stadskantoor naar een of meer direct aanliggende panden of percelen in de lijn der verwachting ligt. Hierbij betrekt de rechtbank dat de omvang van de hier in geding zijnde uitbreiding niet uitzonderlijk was nu het perceel/de bebouwing met de bestemming GDIII voorheen al als fietsenstalling ten behoeve van het stadskantoor in gebruik was. Verder is van belang dat de woning van eiser ook in het stadscentrum is gelegen en niet in een woonwijk, waar uitbreiding van centrumfuncties veel minder voor de hand zou liggen. Een en ander maakt dat een verbouwing en relatief beperkte uitbreiding op die plek naar het oordeel van de rechtbank als normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt.
Burgemeester en wethouders hebben verder betoogd, onder verwijzing naar de ruimtelijke onderbouwing, dat bij de vormgeving van het nieuwe gebouw uitdrukkelijk aansluiting is gezocht bij de bestaande gebouwen in de omgeving. De rechtbank kan ook dat volgen. Eiser heeft daaromtrent blijkens zijn toelichting ter zitting een andere opvatting over. De rechtbank stelt echter vast dat de vraag of de uitbreiding qua vormgeving, materialisatie en schaal passend is in de omgeving, aan de orde is gekomen bij de verlening van de bouwvergunning. Het bouwplan heeft in die procedure de instemming gekregen van de welstands- en monumentencommissie en de bouwvergunning is vervolgens in rechte komen vast te staan. Dat eiser de uitbreiding niet mooi vindt, is geen aspect dat in het kader van een tegemoetkoming in planschade voor vergoeding in aanmerking komt.
Naschrift
Alhoewel het moeilijk is een concrete conclusie uit deze uitspraak en voorgaande vergelijkbare uitspraken te trekken, lijkt de stelling houdbaar dat een eigenaar van een woning met bijbehorend perceel in een binnenstad meer moet dulden dan een eigenaar van een woning met bijbehorend perceel aan de rand van de stedelijke bebouwing of in het buitengebied.