Eens in de zoveel tijd behandelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) een algemeen rechtsbeginsel. Aangezien dat in de onderhavige uitspraak gebeurt in het kader van een verzoek om planschadevergoeding is dat het bespreken waard.
Een eigenaar van een bedrijfspand met bijbehorend perceel te Helmond dient een verzoek om vergoeding van planschade in. Deze planschade heeft hij geleden ten gevolge van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Administratieve herziening Zuid' op 5 december 1996, dat tot een waardevermindering van zijn perceel heeft geleid, omdat het perceel onder het nieuwe bestemmingsplan niet langer voor detailhandel mag worden gebruikt.
De gemeenteraad van Helmond wijst het verzoek bij besluit van 6 juni 2006 af en verklaart het bezwaar tegen dat besluit ongegrond. Het beroep van de eigenaar bij de rechtbank 's - Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) wordt daarop gegrond verklaard. Met inachtneming van deze uitspraak beslist de gemeenteraad opnieuw op het door de eigenaar gemaakte bezwaar. In dat besluit stelt de gemeenteraad zich onder meer op het standpunt dat detailhandel onder het oude planologische regime vanwege civielrechtelijke beletselen aan het gebruik van het perceel met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid was uitgesloten en dat de eigenaar derhalve door de planologische wijziging niet in een nadeliger positie is gebracht.
Tegen dit besluit stelt de eigenaar beroep in. Het beroep wordt wederom door de rechtbank gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden in stand gelaten. Tegen deze uitspraak stelt de eigenaar hoger beroep in bij de Afdeling.
In hoger beroep betoogt de eigenaar dat de rechtbank, door de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit in stand te laten, heeft miskend dat de gemeenteraad in strijd met het zogenoemde verbod van reformatio in peius heeft gehandeld. Daartoe voert hij aan dat, nu de raad bij dat besluit de afwijzing van het verzoek om planschadevergoeding heeft gehandhaafd op andere gronden dan die waarop het besluit van 6 juni 2006 steunt, hij in een slechtere positie is gebracht dan het geval zou zijn geweest als hij geen rechtsmiddelen had ingesteld.
De Afdeling overweegt dat, zoals zij eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 11 september 2002 in zaak nr. 200200649/1, LJN AE7468, AB 2003, 251), uit artikel 7:11 lid 1 Awb volgt dat op de grondslag van het bezwaar een heroverweging plaatsvindt. De bezwaarschriftprocedure is bedoeld voor een volledige heroverweging die niet is gebonden aan argumenten of omstandigheden die in het bezwaar aan de orde zijn gesteld. In zoverre belette voormelde bepaling de gemeenteraad niet om andere gronden bij zijn heroverweging van het besluit van 6 juni 2006 te betrekken. Voorts is bij het besluit van 12 mei 2010 niet tot anders of meer beslist dan de handhaving van de afwijzing van het verzoek om vergoeding van planschade, zodat de eigenaar hierdoor niet in een slechtere positie is gebracht dan het geval zou zijn geweest, indien hij geen rechtsmiddelen had aangewend.