0%

Gepubliceerd op: 09 Mar 2012

Toch een vaste formule voor ontslagvergoedingen in ambtenarenland?

De rechtspositieregelingen schrijven dwingend voor op welke gronden een ambtenaar kan worden ontslagen. Nagenoeg alle rechtspositieregelingen kennen de grond “ontslag op andere gronden”. Hierbij kun je denken aan verstoorde verhoudingen, vertrouwensbreuk of een onoplosbare impasse in de aanstelling. In veel rechtspositieregelingen is opgenomen, dat voor een ambtenaar een “passende regeling” moet worden getroffen, als hij op deze grond wordt ontslagen. Wat is nu een passende regeling?

De Centrale Raad van Beroep heeft bepaald dat het bestuursorgaan in ieder geval een ontslaguitkering toekent die even hoog is als de WW-uitkering, aangevuld met de voor die ambtenaar geldende bovenwettelijke uitkering. Voor de vraag wat verder onder een passende regeling moet worden verstaan, is het aandeel van elk der partijen in het ontstaan en voortduren van de problemen die tot de ontstane situatie hebben geleid, bepalend. Hierbij gaat het niet om volledige vergoeding van de schade voortvloeiend uit het ontslag, maar om compensatie voor het overwegend aandeel van de werkgever in het ontstaan en laten voortbestaan van de ontslaggrond. Onduidelijk is hoe vervolgens berekend wordt welke vergoeding, gelet op dat aandeel, passend is. In het civiele arbeidsrecht (bij “gewone” werknemers) heeft de Kring van Kantonrechters afspraken gemaakt over de wijze waarop de vergoeding bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst moet worden bepaald, de zogenoemde kantonrechtersformule. Om ook in ambtenarenzaken enige houvast te hebben, hebben overheidswerkgevers en bestuursrechters in het verleden aansluiting gezocht bij deze kantonrechtersformule. De Centrale Raad van Beroep heeft reeds in 2004 bepaald, dat toepassing van de kantonrechtersformule niet voor de hand ligt, nu die formule is ontwikkeld voor gevallen van loonderving waarin niet (mede) door ambtelijke rechtspositieregelingen wordt voorzien. Dit is sindsdien vaste rechtspraak. De bestuursrechter in Amsterdam heeft recentelijk in twee zaken de aanvulling waarop men (naast de ww- en bovenwettelijke uitkering) aanspraak kan maken in het kader van een passende regeling, vastgesteld aan de hand van de volgende formule. Het aantal dienstjaren vermenigvuldigd met het vaste bruto maandsalaris, vermeerderd met de vakantietoeslag, vermenigvuldigd met een getalsmatige waardering van de mate waarin sprake is van een overwegend aandeel van de werkgever in het ontstaan en voortbestaan van de verstoorde verhouding. In het ene geval waardeert de rechter het aandeel van de werkgever in het ontstaan en voortbestaan van de verstoorde verhouding getalsmatig op 0,75 en in het andere geval op 1. Dus stel: een ambtenaar heeft 7 dienstjaren en hij heeft een maandelijkse bezoldiging van € 3.500,= inclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering. In het eerste geval zou de ambtenaar een ontslagvergoeding ontvangen ter grootte van € 18.375,= bruto en in het tweede geval € 24.500,= bruto. Deze formule heeft wel heel veel weg van de kantonrechtersformule. De vraag is of de Centrale Raad van Beroep als zij zich hierover mag uitlaten, hierin mee gaat. Het voordeel van de formule van de rechtbank Amsterdam is dat de ‘plus’ bovenop de aanspraken gelijk aan de WW-uitkering en de bovenwettelijke uitkering beter voorspelbaar is, hetgeen leidt tot minder rechtsonzekerheid. Vooralsnog zijn de contouren, zowel voor de ambtenaar als voor het bestuursorgaan, nog niet zo duidelijk, dat de hoogte van een ontslagvergoeding op voorhand min of meer vaststaat. Juist daarom kan juridisch advies - indien sprake is van ontslag op andere gronden - waardevol zijn.

AVVR

Team

Tags

Datum

09 Mar 2012