0%

Gepubliceerd op: 10 Feb 2012

Terugwerkende kracht: doorwerking van het civiele recht

In de onderhavige zaak doet zich een alleraardigste casus voor, namelijk die waarin de eisers bepleiten dat zij door een civiele aangelegenheid, wederzijdse dwaling, geacht worden onafgebroken eigenaar van drie percelen te zijn geweest, terwijl het bestuursorgaan in de planschadekwestie – kort gezegd – overweegt dat hiervan geen sprake is dan wel dit naar aan hem kan worden tegengeworpen, zodat eisers op de peildatum geacht worden geen eigenaar zijn geweest.

Twee eisers zijn op 16 november 1998 eigenaar geworden van drie percelen aan de Peppelendijk te Neede. Op 8 april 2000 hebben zij deze percelen verkocht aan een vennootschap onder firma (hierna: de vof), waarna de percelen op 9 mei 2000 aan de vof zijn geleverd. Onder verwijzing naar een op 2 november 2009 opgemaakte notariële akte betogen eisers dat de vof de koopovereenkomst van 8 april 2000 heeft vernietigd op grond van wederzijdse dwaling ex artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder c BW, in welke vernietiging eisers hebben berust, zodat eisers op grond hiervan geacht worden sinds 16 november 1998 – de datum waarop zij de percelen in eigendom hebben verkregen – onafgebroken eigenaar van de percelen te zijn geweest. Op 3 november 2009 hebben namens eisers daarop verzocht om vergoeding van planschade ten gevolge van het bestemmingsplan ‘Peppelendijk, herziening ex artikel 30 WRO’, dat op 4 november 2004 in werking is getreden.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland wijzen dit verzoek bij besluit van 25 februari 2010 af onder verwijzing naar een advies van een deskundige, waarin wordt overwogen dat eisers weliswaar planschade hebben geleden ten bedrage van € 84.000,--, maar dit bedrag niet vergoedbaar is aan eisers, omdat eisers op de peildatum niet als eigenaren worden beschouwd. Burgemeester en wethouders bestrijden dat sprake is van wederzijdse dwaling en betoogt daarbij dat, voor zover daar al sprake van was, de nietigheid van de overeenkomst niet (meer) met een beroep op deze dwaling kon worden ingeroepen. Burgemeester en wethouders hebben daarbij verwezen naar het bepaalde in artikel 3:52 lid 1 aanhef en onder c BW, waar is bepaald dat een rechtsvordering tot vernietiging van een rechtshandeling in geval van dwaling verjaart drie jaren nadat de dwaling is ontdekt, welke termijn volgens burgemeester en wethouders reeds was verstreken. Voor zover nog wel een beroep op dwaling had kunnen worden gedaan, leidt dit volgens burgemeester en wethouders slechts tot een verplichting tot teruglevering, maar kunnen eisers niet met terugwerkende kracht geacht de eigenaren van de percelen te zijn gebleven.

Eisers maken bezwaar. Dit bezwaar wordt bij besluit van 23 februari 2011 ongegrond verklaard, zodat eisers beroep instellen bij de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank).

De rechtbank overweegt dat eisers op goede gronden hebben betoogd dat het inroepen van de nietigheid van de koopovereenkomst op grond van dwaling uitsluitend de betrokken contractspartijen bij de koopovereenkomst van de percelen aangaat. Burgemeester en wethouders zijn daarbij geen partij. Nu vernietiging van de koopovereenkomst op grond van artikel 3:53 BW terugwerkende kracht heeft en de percelen daardoor in goederenrechtelijke zin geacht worden het vermogen van de vervreemder nimmer te hebben verlaten, zijn eisers naar het oordeel van de rechtbank altijd eigenaar van de percelen gebleven. De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Hoge Raad van 13 april 2001 (zaak nr. C99/208HR, NJ 2001, 326).

Dat eisers wellicht met succes hadden kunnen opkomen tegen de vernietiging van de koopovereenkomst met betrekking tot de percelen, is naar het oordeel van de rechtbank, nu eisers van een dergelijke rechtsgang hebben afgezien, in de onderhavige procedure niet van belang voor de vraag wie ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan op 4 november 2004 eigenaar van de percelen was.

Met toepassing van artikel 8:72 lid 4 aanhef en onder c Awb bepaalt de rechtbank daarop onder meer dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en dat eisers op grond daarvan een bedrag ad € 84.000,-- ontvangen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 november 2009.

LJN BV3375, Rechtbank Zutphen d.d. 8 februari 2012

Datum

10 Feb 2012