Het is vaste jurisprudentie (onder meer uitspraak van 21 oktober 2009 in zaak nr. 200903485/1/H2, LJN BK0823) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dat voor de beoordeling of sprake is van een planologisch nadeliger situatie ten gevolge van een planologische wijziging slechts ruimtelijke gevolgen en de objectief te verwachten overlast relevant zijn. Subjectieve elementen, zoals onbestemde angst van toekomstige kopers voor vermeende gezondheidsrisico's die worden toegerekend aan zendmasten, spelen daarbij geen rol. Waarom die subjectieve elementen in de onderhavige zaak dan toch aan het hoger beroep ten grondslag zijn gelegd, waarbij zij opgemerkt dat in ieder geval één van de aanvragers om planschadevergoeding wordt bijgestaan door een gemachtigde, is mij dan ook vreemd.
Twee eigenaren van een tweetal percelen in Geffen, met op elk perceel een woning, verzoeken om vergoeding van planschade, door hen geleden ten gevolge van een vrijstelling op grond van artikel 19 WRO van het bestemmingsplan voor het plaatsen van een UMTS-antennemast met een hoogte van 37,5 meter op een perceel aan de Pastoor van de Kampstraat 34 te Geffen.
Nadat burgemeester en wethouders van Maasdonk deskundig advies hebben ingewonnen, wordt aan de eigenaren een vergoeding toegekend. De eigenaren zijn het oneens met de hoogte daarvan en maken bezwaar. Dit bezwaar wordt ongegrond verklaard, waarna de eigenaren beroep instellen bij de rechtbank ‘s – Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), die het beroep evenwel ook ongegrond verklaart. Daartegen stellen de eigenaren hoger beroep in bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
In hoger beroep betogen de eigenaren dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat burgemeester en wethouders de gebouwde mast en de UMTS-antenne-installatie los van elkaar kon zien. Volgens de eigenaren dienen deze als één bouwwerk te worden beschouwd en als zodanig te worden meegenomen in de planologische vergelijking.
De Afdeling overweegt daarop dat dit niet leidt tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Gelet op hetgeen de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 augustus 2011 in zaak nr. 201101494/1/H1, LJN BR5664) ter zake mogelijke gezondheidsrisico's van UMTS-masten, heeft de rechtbank terecht overwogen dat burgemeester en wethouders in redelijkheid aansluiting hebben kunnen zoeken bij het standpunt van de Gezondheidsraad en de regering dat de voorhanden zijnde onderzoeken thans geen aanleiding geven om te oordelen dat UMTS-masten niet bij woonbebouwing mogen worden geplaatst, en in redelijkheid geen aanleiding hoeven te zien uit voorzorg de vrijstelling voor het plaatsen van een antennemast te weigeren. Hetgeen de eigenaar hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding hier thans anders over te oordelen. Onbestemde angst van toekomstige kopers voor vermeende gezondheidsrisico's die worden toegerekend aan zendmasten speelt, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geen rol in de planologische vergelijking. De rechtbank is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat burgemeester en wethouders de gestelde gezondheidsrisico's buiten beschouwing mochten laten.