In artikel 6.3 aanhef en onder b Wro is bepaald dat burgemeester en wethouders bij hun beslissing op de aanvraag in ieder geval betrekken de mogelijkheden van de aanvrager om de schade te voorkomen of te beperken. In de onderhavige uitspraak doet echter niet de aanvrager een beroep op de schadebeperkingsplicht, maar stelt degene die een planschadeverhaalsovereenkomst heeft gesloten dat burgemeester en wethouders de door hem te betalen schade onvoldoende hebben beperkt.
Bij besluit van 14 maart 2008 hebben burgemeester en wethouders van Wierden met toepassing van artikel 19 lid 1 WRO vrijstelling verleend van de bepalingen van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ten behoeve van de bouw van een woning met aangebouwd bijgebouw op het perceel in de gemeente Wierden. Appellant, de aanvrager van de bouwvergunning, heeft op 15 mei 2007 een verklaring ondertekend, waarbij hij zich heeft verbonden om eventuele door burgemeester en wethouders toe te kennen vergoedingen van planschade als gevolg van de vrijstelling voor zijn rekening te nemen.
Een eigenaar van een vrijstaande woning met bijbehorend perceel in de gemeente Wierden dient bij aanvraagformulier van 17 maart 2009, bij de gemeente Wierden binnengekomen op 23 maart 2009, een verzoek in om een tegemoetkoming in planschade als gevolg van het besluit van 14 maart 2008. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het bouwproject op het naast de woning gelegen perceel heeft geleid tot een verlies aan privacy en uitzicht en tot een toename van hinder.
Burgemeester en wethouders vragen de Adviescommissie planschade Wierden om advies. In een advies van 25 juni 2010 heeft de adviescommissie uiteengezet dat het uitzicht vanuit de woning in westelijke richting en de zonlichttoetreding, gelet op de onder het bestemmingsplan reeds bestaande bebouwingsmogelijkheden, door de bouw van het object niet zijn verslechterd, maar de gewijzigde gebruiksmogelijkheden leiden tot een aantasting van de privacy in en rondom de woning en tot overlast. Volgens de adviescommissie heeft het besluit van 14 maart 2008 ertoe geleid dat de verzoeker in een nadeliger positie is komen te verkeren en dat de waarde van de woning is gedaald. Burgemeester en wethouders kennen daarop aan de verzoeker een vergoeding toe van € 12.000,--.
Appellant maakt tegen dat besluit bezwaar, waarop burgemeester en wethouders opnieuw de adviescommissie om advies vragen. In een aanvullend advies van 7 oktober 2010 heeft de adviescommissie uiteengezet dat en waarom de in bezwaar door appellant aangevoerde gronden niet aan de conclusie van het advies van 25 juni 2010 afdoen. Daarop verklaren burgemeester en wethouders het bezwaar van appellant ongegrond.
Tegen het besluit op bezwaar stelt appellant beroep in bij de rechtbank Almelo, die het beroep ongegrond verklaart, zodat appellant hoger beroep instelt bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
Appellant betoogt onder meer dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de beroepsgrond over de schadebeperkingsplicht, als bedoeld in artikel 6.3 aanhef en onder b Wro, faalt. Daartoe voert hij aan dat burgemeester en wethouders, als deskundige partij en wetende dat hij een planschadeverhaalsovereenkomst met de gemeente had gesloten, was gehouden om dit tijdens de behandeling van de aanvraag om verlening van bouwvergunning met hem te bespreken, omdat het op dat moment nog mogelijk was het object anders te situeren.
De Afdeling overweegt dat artikel 6.3 aanhef en onder b Wro uitsluitend ziet op mogelijkheden van de aanvrager om de schade te voorkomen of te beperken, niet op de mogelijkheden daartoe van burgemeester en wethouders of van degene met wie een planschadeverhaalsovereenkomst is gesloten. Appellant heeft tijdens de behandeling van de aanvraag om verlening van bouwvergunning schriftelijk verklaard dat hij eventuele door burgemeester en wethouders toe te kennen vergoedingen van planschade als gevolg van de vrijstelling voor zijn rekening zal nemen. Onder deze omstandigheden was het zijn verantwoordelijkheid zich te laten voorlichten, bijvoorbeeld door een planschaderisicoanalyse te laten maken, over de hoogte van eventuele door burgemeester en wethouders toe te kennen vergoedingen van planschade of over de mogelijkheden die hoogte te beperken door het bouwproject te wijzigen. Op burgemeester en wethouders rustte niet de verplichting appellant daarop te wijzen.
Naschrift
Alhoewel artikel 6.3 aanhef en onder b Wro weinig aan duidelijkheid te wensen overlaat, is de uitspraak desalniettemin interessant om te lezen, omdat appellant een creatieve poging heeft gedaan om het recht anders uit te leggen dan waarvoor het (op het eerste oog) is geschreven.