0%

Gepubliceerd op: 15 Aug 2012

Rechtbank kleunt mis bij uitleg van artikel 6.2 lid 1 Wro

In artikel 6.2 lid 1 Wro is bepaald dat binnen het normaal maatschappelijke risico vallende schade voor rekening van de aanvrager blijft, ook ingeval deze het forfait van 2% ex artikel 6.2 lid 2 Wro overstijgt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft herhaaldelijk overwogen (onder meer uitspraak van 16 november 2011 in zaak nr. 201100116/1/H2, LJN BU4569) dat het bij het normaal maatschappelijk risico gaat om algemene maatschappelijke ontwikkelingen en nadelen waarmee men rekening kan houden, ook al bestaat er geen zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze zich zal concretiseren en de omvang van de nadelen die daaruit eventueel zullen voortvloeien. In de onderhavige uitspraak meent de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) dat daarvan sprake is.

Eisers bewonen een woning te Sevenum. Bij besluit van 10 juni 2009 is aan een bedrijf een bouwvergunning en vrijstelling verleend voor de bouw van 6 levensloopbestendige woningen te Sevenum. Eisers stellen hierdoor planschade te hebben geleden, nu door de bouw van deze woningen geen sprake meer is van vrij uitzicht vanuit hun woning. Op 7 januari 2010 hebben eisers burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas verzocht om planschadevergoeding.

Naar aanleiding van het verzoek van eisers om planschadevergoeding hebben burgemeester en wethouders een deskundige ingeschakeld, die heeft geconcludeerd dat sprake is van waardevermindering van de woning van eisers, maar dat deze schade valt binnen het normaal maatschappelijk risico als bedoeld in artikel 6.2 lid 1 Wro, zodat burgemeester en wethouders op advies van de deskundige het verzoek van eisers hebben afgewezen.

Tegen dat besluit hebben eisers bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is ongegrond verklaard, zodat eisers beroep hebben ingesteld bij de rechtbank.

In beroep betogen eisers onder meer dat burgemeester en wethouders de geconstateerde schade (waardevermindering van de woning) ten bedrage van € 8.000,-- ten onrechte in zijn geheel voor rekening van eisers heeft laten zijn, terwijl artikel 6.2 Wro uitgaat van een normaal maatschappelijk risico van 2%, zodat uitgaande van een waarde van de woning van eisers op de peildatum van € 212.000,-- slechts een bedrag van € 4.240,-- voor rekening van eisers gelaten had mogen worden.

Burgemeester en wethouders stellen zich op het standpunt dat de waardevermindering volledig behoort tot het normaal maatschappelijk risico, omdat wie een woning verwerft aan een slechts aan een zijde bebouwde straat, zich kan realiseren dat op enig moment van de bestaande infrastructuur gebruik gemaakt gaat worden om ook aan de overzijde van de straat woningen te bouwen.

De rechtbank overweegt dat de wetgever heeft gekozen voor een forfaitaire drempel van 2% van de waarde van de onroerende zaak. Naar het oordeel van de rechtbank dient van dit wettelijk minimum te worden uitgegaan, tenzij bijzondere omstandigheden nopen tot afwijking van dit uitgangspunt. Burgemeester en wethouders hebben gesteld dat eisers hadden kunnen verwachten dat de andere zijde van de straat op enig moment bebouwd zou worden. Met burgemeester en wethouders is de rechtbank van oordeel dat het hierbij gaat om een algemene maatschappelijke ontwikkeling waarmee eisers rekening hadden kunnen houden, ook al bestond er geen zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze zich zou concretiseren en de omvang van de nadelen die daaruit eventueel zouden voortvloeien. Naar het oordeel van de rechtbank hebben burgemeester en wethouders onder deze omstandigheden in redelijkheid de gehele waardevermindering, te weten 3,7%, voor rekening van eisers kunnen laten komen.

Naschrift

In haar uitspraak van 29 februari 2012 in zaak nr. 201104750/1/A2 (LJN BV7254) heeft de Afdeling overwogen dat de in die zaak niet bestreden ruimtelijke onderbouwing, behorende bij het besluit van 9 juni 2008, is vermeld dat in de directe omgeving van de bouwlocatie uitsluitend sprake is van percelen met een woonbestemming, dat het bouwplan zich goed voegt in het karakter van de buurt, dat de locatie tot het (centrum)dorpse woonmilieu behoort, dat de conclusie is dat de ontwikkeling aansluit op de plaatselijke situatie en dat het bouwplan in overeenstemming is met het ruimtelijke beleid van de gemeente. Gezien voorts de afmetingen van het object, de onder de ter plaatse geldende bestemmingsplannen reeds bestaande bouwmogelijkheden en de afstand tot de woning, zal ter plaatse geen grote aantasting van de bestaande stedenbouwkundige structuur en van het woonklimaat plaatsvinden. Daarnaast is inbreiding van woningen in een bestaande woonkern een normale maatschappelijke ontwikkeling, aldus de Afdeling. Onder deze omstandigheden lag de planologische wijziging in de lijn der verwachtingen. Daarbij komt dat de gestelde schade, gezien de door de deskundige verrichte taxatie, relatief gering van omvang is. Volgens de Afdeling is de conclusie dan ook gerechtvaardigd dat de gestelde schade binnen het normale maatschappelijke risico valt.

De uitspraak van de rechtbank in de onderhavige zaak is dan – op zijn zachtst gezegd – behoorlijk kort door de bocht. De enkele stelling dat, omdat een straat slechts aan één zijde is bebouwd, op enig moment mag worden verwacht dat ook de andere zijde wordt bebouwd, is volkomen uit de lucht gegrepen en berust op geen enkele motivering. Dit, terwijl de Afdeling met voornoemde uitspraak juist heeft bewezen dat een goede motivering vereist is, wil worden aangenomen dat de schade, indien deze het wettelijke forfait overstijgt, volledig binnen het normale maatschappelijke risico vallen. Ik mag dan ook hopen dat tegen deze uitspraak hoger beroep is ingesteld bij de Afdeling.

LJN BW8686, Rechtbank Roermond d.d. 8 juni 2012

Datum

15 Aug 2012