0%

Gepubliceerd op: 30 Oct 2014

Recht op vrije advocaatkeuze? De stand van zaken tot nu toe.

Recht op vrije advocaatkeuze? De stand van zaken tot nu toe.

Eerder besprak ik het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 7 november 2013 waarin ter beantwoording van prejudiciële vragen van de Hoge Raad is bepaald dat een rechtsbijstandverzekeraar aan de verzekerde altijd een vrije advocaatkeuze moet bieden. Dat geldt ook indien rechtsbijstand voor de desbetreffende procedure naar nationaal recht niet verplicht is. 

Inmiddels heeft de Hoge Raad naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie arrest gewezen. Vervolgens is aan de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam een daaropvolgende kwestie voorgelegd waarbij prejudiciële vragen aan de Hoge Raad zijn gesteld. 3 oktober jl. heeft de Hoge Raad daarin arrest gewezen. In dit artikel treft u de actuele stand van zaken.
Hof van Justitie van de Europese Unie 7 november 2013
Een verzekerde met een rechtsbijstandverzekering wenste een procedure wegens kennelijk onredelijk ontslag te starten tegen zijn voormalig werkgever met bijstand van een door hem gekozen advocaat, terwijl DAS de kosten van die rechtsbijstand zou moeten dragen. DAS stelde zich –conform het bepaalde in de verzekeringsovereenkomst- op het standpunt dat de vrije advocaatkeuze eerst ontstaat op het moment dat de rechtsbijstandverzekeraar beslist dat de zaak niet langer door haar eigen jurist kan worden gedaan, maar dat een externe advocaat moet worden ingeschakeld. De verzekerde vorderde vervolgens in kort geding dat DAS de kosten van de door hem gekozen advocaat voldeed. De vordering werd afgewezen en nadat de verzekerde ook in hoger beroep bot ving, werd de kwestie voorgelegd aan de Hoge Raad. Die stelde prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het Hof van Justitie komt in zijn arrest van 7 november 2013 tot de conclusie dat een rechtzoekende in het kader van gerechtelijke of administratieve procedures zelf zijn advocaat moet kunnen kiezen, ongeacht of rechtsbijstand voor die procedure verplicht is. Zulks volgt uit de Richtlijn 87/344/EEG (hierna: de “Richtlijn”) en het daarop gebaseerde artikel 4:67 Wft. In bepaalde gevallen kunnen wel beperkingen worden gesteld aan de kosten van de verdediging die de verzekeraar vergoed, aldus het Hof.
Hoge Raad 21 februari 2014
De Hoge Raad neemt de beantwoording van de vraag door het Hof over en komt vervolgens in zijn arrest van 21 februari 2014 tot de conclusie dat het recht op vrije keuze van een rechtshulpverlener niet afhankelijk is van een besluit van de rechtsbijstandverzekeraar dat de zaak door een externe rechtshulpverlener zal worden behandeld. Nu in de onderhavige procedure DAS had ingestemd met het voeren van de procedure voor de kantonrechter, had het de vordering van de verzekerde dat DAS de kosten van de door hem gekozen advocaat zou voldoen, moeten worden toegewezen, aldus de Hoge Raad. Daarbij werd overwogen dat DAS ook niet heeft gesteld dat zij met de verzekerde beperkingen van de te vergoeden kosten is overeengekomen.
Voorzieningenrechter Rechtbank Amsterdam 18 maart 2014
De Voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam diende zich kort daarna uit te laten over het door het Hof van Justitie in haar arrest van 7 november 2013 gebezigde begrip “gerechtelijke of administratieve procedure als bedoeld in artikel 4:67 Wft”. Een werkgever heeft voor zijn werknemer op 14 januari 2014 bij het UWV een ontslagvergunning aangevraagd om deze wegens bedrijfseconomische redenen te mogen ontslaan. De werknemer heeft op 17 januari 2014 (aldus ná het voornoemde arrest van het Hof van Justitie) haar rechtsbijstandverzekeraar DAS verzocht om kostendekking voor rechtsbijstand door een externe advocaat in de ontslagprocedure bij het UWV. DAS heeft dit geweigerd, omdat –kort gezegd- in een procedure bij het UWV er geen sprake zou zijn van een gerechtelijke of administratieve procedure, als bedoeld in –onder meer- het arrest van het Hof van Justitie van 7 november 2013. Volgens de verzekeraar is er uitsluitend besluitvorming aan de orde ten aanzien van de toestemming ex artikel 6 BBA (het al dan niet verlenen van een ontslagvergunning aan de werkgever). Het UWV neemt daarbij als overheidsinstelling een eindbeslissing, en is daarbij een overheidsorgaan en geen (overheids)rechter met de daarbij passende waarborgen, aldus de DAS. De werknemer startte een kort geding en vorderde dat de DAS alsnog zou overgaan tot vergoeding van de kosten voor het inschakelen van de advocaat. De Voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam diende aldus te bepalen of deze artikel 6 BBA ontslagprocedure bij het UWV ook kwalificeert als een gerechtelijke of administratieve procedure. De Voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 18 maart 2014 met instemming van partijen deze vraag bij wijze van prejudiciële vraag gesteld aan de Hoge Raad:

Wat wordt verstaan onder het begrip “gerechtelijke of administratieve procedure” als bedoeld in artikel 4:67 Wft en valt de procedure bij het UWV, die volgt op een verzoek van een werkgever om toestemming te verlenen voor opzegging van een arbeidsverhouding (ex 6 BBA) onder dit begrip?

Hoge Raad 3 oktober 2014
De Hoge Raad heeft op 3 oktober jl. arrest gewezen. De Hoge Raad overweegt dat de procedure bij het UWV deel uitmaakt van het Nederlandse arbeidsrecht, en zoomt in op de overeenkomsten en verschillen tussen de procedure bij de kantonrechter tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst enerzijds en de procedure bij het UWV tot opzegging van de arbeidsovereenkomst anderzijds. Met betrekking tot die laatste procedure overweegt de Hoge Raad dat het verzoek van de werkgever om tot opzegging van de arbeidsovereenkomst te mogen overgaan wordt getoetst door het UWV, dat een zelfstandig bestuursorgaan van de centrale overheid is. Deze toets vormt volgens de Hoge Raad een belangrijke functie als waarborg tegen een onredelijk ontslag, maar dient ook als overheidsinstrument om zwakke groepen op de arbeidsmarkt, zoals arbeidsongeschikten en ouderen, tegen sociaal ongerechtvaardigd ontslag te beschermen. Ook is de ontslagtoets een belangrijk instrument om oneigenlijke instroom in de sociale zekerheid tegen te gaan, aldus de Hoge Raad. De Hoge Raad vervolgt dat de UWV-procedure is geregeld in het Ontslagbesluit. Daarin wordt bepaald dat het UWV de werknemer in de gelegenheid stelt om verweer te voeren tegen het verzoek van de werkgever. Tegen de beslissing van het UWV om toestemming te verlenen aan de werkgever kan geen bezwaar worden gemaakt of beroep worden ingesteld. De werknemer kan vervolgens wel bij de kantonrechter een zogenoemde procedure wegens kennelijk onredelijk ontslag starten, teneinde toekenning van een schadevergoeding of (zeldzamer) herstel van de arbeidsovereenkomst te bewerkstelligen. Op grond van deze overwegingen neigt de Hoge Raad ertoe de gestelde vraag “voorshands” bevestigend te beantwoorden. Daartoe wijst de Hoge Raad in de eerste plaats op de verschillende taalversies van de Richtlijn waarin onderscheid wordt gemaakt tussen gerechtelijke procedures enerzijds en administratieve procedures anderzijds. Hieruit maakt de Hoge Raad op dat de administratieve procedure niet per definitie ten overstaan van een rechterlijke instantie dient plaats te vinden. Een administratieve procedure ten overstaan van een bestuursorgaan of andere niet-rechterlijke instantie wordt in beginsel ook door de Richtlijn bestreken. In de tweede plaats wijst de Hoge Raad naar het hiervoor genoemde arrest van het Hof van Justitie van 7 november 2013, waarin werd bepaald dat de Richtlijn de belangen van de verzekerden beoogt te beschermen. Gezien de verstrekkende gevolgen voor een (verzekerde) werknemer bij een UWV-procedure, heeft de werknemer er volgens de Hoge Raad belang bij dat zijn standpunt op adequate wijze ter kennis kan worden gebracht van het UWV en dat de werknemer derhalve redelijkerwijs behoefte kan hebben aan rechtsbijstand door een advocaat.
Twijfel…
Toch kan er volgens de Hoge Raad niettemin redelijkerwijs twijfel bestaan over de vraag of deze voorshands gegeven uitleg juist is, gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van de Richtlijn en de wijze waarop de Richtlijn in enkele lidstaten is geïmplementeerd. Daarnaast overweegt de Hoge Raad dat zijn beslissing in deze zaak grote financiële gevolgen kan hebben voor rechtsbijstandsverzekeraars, en dientengevolge de toegang voor verzekerden daartoe. Die twijfel en mogelijk grote gevolgen, hebben de Hoge Raad ertoe gebracht om de vraag alsnog voor te leggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie:

Is een ontslagprocedure bij het UWV aan te merken als administratieve procedure volgens de EU-richtlijn? Welke feiten, kenmerken en omstandigheden bepalen of een procedure is aan te merken als administratieve procedure?

To be continued ?!
De besproken jurisprudentie maakt duidelijk dat nog een aantal vragen resteert, na het –in jubelstemming ontvangen- arrest van het Hof van Justitie van 7 november 2013. Het is jammer dat de Hoge Raad in haar arrest van 3 oktober jl. in de voorgelegde situatie de knoop nog niet doorhakt, maar gezien de grote implicaties voor de praktijk, is het evenwel begrijpelijk dat we nog even op een definitief oordeel zullen moeten wachten….

AVVR

Team

Datum

30 Oct 2014