0%

Zodra over planschade wordt gesproken, komt altijd de vraag aan de orde of sprake is van actieve en/of passieve risicoaanvaarding. Ik zal deze begrippen en de toepassing daarvan hierna kort toelichten, waarbij enkele relevante uitspraken aan de orde komen, om af te sluiten met een advies.

Van actieve risicoaanvaarding is sprake indien een belanghebbende weet of behoort te weten dat een nieuw bestemmingsplan een voor hem nadelige verandering zou kunnen meebrengen en hij toch tot verwerving van een onroerende zaak overgaat.

Bij actieve risicoaanvaarding draait het aldus om de vraag of de belanghebbende op de dag dat hij overeenstemming heeft bereikt over de koop van de onroerende zaak wist of had moeten weten dat de planologische situatie in negatieve zin zou veranderen.

In de jurisprudentie wordt daarbij uitgegaan van een koper die zich op de hoogte heeft gesteld van de van belang zijnde (gemeentelijke) ruimtelijke plannen en beleidsvoornemens, althans daarnaar heeft geïnformeerd bij de desbetreffende gemeente. Vervolgens is van belang wat een redelijk denkende en handelende koper met die informatie zou hebben gedaan.

Passieve risicoaanvaarding

Van passieve risicoaanvaarding is sprake indien een belanghebbende van de bouw- en/of gebruiksmogelijkheden die hij volgens een bestemmingsplan heeft, geen gebruik maakt dan wel daartoe tijdig concrete pogingen doet, terwijl hij weet of kan weten dat er voornemens zijn die mogelijkheden te beperken.

Bij passieve risicoaanvaarding draait het aldus om de vraag of de belanghebbende kan worden verweten riskant te hebben stilgezeten.

In de jurisprudentie is uitgemaakt dat er voor de redelijk denkende en handelende eigenaar aanleiding moet hebben bestaan om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie voor zijn perceel zou verslechteren.

Voorzienbaarheid

De eis van voorzienbaarheid – zowel voor wat betreft actieve als passieve risicoaanvaarding – is in de rechtspraak nader uitgewerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) heeft in dit verband herhaaldelijk overwogen dat sprake moet zijn van een voldoende concreet en ter openbare kennis gebracht stuk waaruit een beleidsvoornemen tot een voor de belanghebbende nadelige wijziging van het planologisch regime kan worden afgeleid.

In de praktijk betreft dit stuk veelal een ontwerpbestemmingsplan. Echter, een voorbereidingsbesluit, structuurplan (voorheen: streekplan) of zelfs een ter inzage gelegd ontwerp daarvan zijn aanvaardbaar. Voor voorzienbaarheid is namelijk niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft.

Aangezien een (ontwerp-)bestemmingsplan vaak concrete planologische beschrijvingen bevat, is de discussie over de vraag of hieruit een beleidsvoornemen tot een voor de belanghebbende nadelige wijziging van het planologisch regime kan worden afgeleid beperkt.

Bij (ontwerp-)structuurvisies, die veelal meer beleidsmatige beschrijvingen bevatten, wordt dit al moeilijker, terwijl voorbereidingsbesluiten zelden concreet zijn over de exacte bedoelingen anders dan dat er een planologische wijziging op komst is, alhoewel het bevoegd gezag – op advies van een deskundige – veelal anders zal beweren.

Update jurisprudentie

Zoals hiervoor reeds opgemerkt, dient een belanghebbende een concrete poging te doen tot verwezenlijking van een nog openstaande bouwmogelijkheid, wil hem geen passieve risicoaanvaarding worden tegengeworpen.

In de jurisprudentie is uitgemaakt dat tussen de peildatum van de voorzienbaarheid en de verwerking daarvan een zodanig redelijke termijn beschikbaar behoort te zijn dat belanghebbende de gelegenheid heeft gehad om een concrete poging te ondernemen om de betreffende bouw- of gebruiksmogelijkheid alsnog te realiseren.

In twee uitspraken van de Afdeling van 16 april 2003 (BR 2003, 972) en 24 september 2008 (LJN: BF2134) werd een periode van 1,5 jaar voldoende geacht. In een uitspraak van de Afdeling van 12 december 2009 (LJN: BK5083) werd een termijn van 3,5 maand echter als onvoldoende aangemerkt voor het opstellen en indienen van een bouwaanvraag (thans: aanvraag omgevingsvergunning). Waar de grens ligt, is dan ook niet duidelijk.

Het indienen van een principe-aanvraag met schetsplan is naar alle waarschijnlijkheid overigens weer onvoldoende om te worden aangemerkt als concrete poging. Er dient daadwerkelijk een aanvraag om omgevingsvergunning te worden ingediend. Dit lijkt de Afdeling op 14 april 2010 (BR 2010/626) te hebben uitgemaakt, in afwijking van eerdere uitspraken.

Dat van een redelijk denkende en handelende eigenaar echter niet kan worden verwacht een bouwplan op te stellen en in te dienen na de inwerkingtreding van een voorbereidingsbesluit, wetende dat de aanvraag zal worden aangehouden en dat er een grote kans bestaat op voortzetting van de voorbereidingsbescherming door de terinzagelegging van een ontwerpbestemmingsplan, ook ingeval een voorbereidingsbesluit enkele malen is opgevolgd door een nieuw voorbereidingsbesluit, is daarentegen ook door de Afdeling geaccepteerd (opnieuw de uitspraak van 12 december 2009, LJN: BK5083)

Advies
De simpele conclusie is dan ook dat elk planschadegeval dermate casuïstisch is dat deze een aparte beoordeling behoeft, alhoewel het bevoegd gezag ten nadele van u wellicht anders wil doen geloven. Mocht u dan ook te maken hebben met een geval van planschade, dan adviseer ik u juridisch advies in te winnen waarin kort en bondig kan worden vermeld waarom in het dergelijke geval de planschade vanwege de voorzienbaarheid in beginsel voor vergoeding in aanmerking komt, of niet.

Datum

04 May 2011