0%

De actieve risicoaanvaarding is vaak onderwerp van discussie. Er zijn niet heel veel uitspraken waarin de passieve risicoaanvaarding uitgebreid ter sprake komt. Alleen al om die reden is de onderhavige uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het bespreken waard.

Een maatschap is eigenaresse van een perceel aan de Berkterbeemden te Bergeijk. Zij heeft verzocht om vergoeding van planschade. Aan dit verzoek heeft zij ten grondslag gelegd dat de onder het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ van 23 februari 1978 en de eerste herziening hiervan van 28 augustus 1986 voor het perceel bestaande bouwmogelijkheid onder het bestemmingsplan ‘Buitengebied 1998’ van 28 mei 1998, dat in september 2003 in werking is getreden, is komen te vervallen en dat dit de waarde van het perceel heeft verminderd.

De gemeenteraad van de gemeente Bergeijk wijzen dit verzoek bij besluit van 29 september 2005 af. Aangezien het bezwaar tegen dat besluit door de gemeenteraad ongegrond wordt verklaart, stelt de maatschap beroep in bij de rechtbank ‘s – Hertogenbosch (hierna: de rechtbank). De rechtbank vernietigt het besluit bij uitspraak van 18 april 2011, doch bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Tegen die uitspraak stelt de maatschap hoger beroep in bij de Afdeling.

In hoger beroep is niet meer in geschil dat de maatschap door de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan in een planologisch nadeliger positie is komen te verkeren en dientengevolge schade lijdt. In hoger beroep is evenmin nog in geschil dat de maatschap eerst vanaf 11 december 1997, de datum waarop het ontwerp van het nieuwe bestemmingsplan ter inzage is gelegd, rekening diende te houden met de kans dat de planologische situatie in voor haar ongunstige zin zou veranderen. In geschil is uitsluitend of de schade ten laste van de maatschap dient te blijven op de grond dat zij, door de onder het oude bestemmingsplan voor het perceel bestaande bouwmogelijkheid niet te benutten, het risico dat deze mogelijkheid zou kunnen vervallen passief heeft aanvaard.

De Afdeling overweegt daarop dat voor het antwoord op deze vraag van belang is of de voortekenen van de nadelige planologische wijziging reeds enige tijd zichtbaar waren. Daartoe is, volgens vaste jurisprudentie (onder meer uitspraak van 11 mei 2000 in zaak nr. 199902237/1, BR 2001, p. 228), voldoende dat, bezien vanuit de positie van een redelijk denkende en handelende eigenaar, aanleiding bestond rekening te houden met de kans dat de planologische situatie op het perceel zou gaan veranderen in een voor hem ongunstige zin. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 14 januari 2009 in zaak nr. 200801600/1, LJN BG 9735), bestaat geen grond voor het aannemen van passieve risicoaanvaarding, indien onder het oude planologische regime een concrete poging is ondernomen tot realisering van de bouwmogelijkheden die onder het nieuwe planologische regime zijn komen te vervallen.

De maatschap betoogt dat de rechtbank, in het kader van haar beslissing de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit in stand te laten, ten onrechte heeft overwogen dat zij sinds 11 december 1997 geen concrete poging heeft ondernomen tot realisering van de onder het oude bestemmingsplan bestaande bouwmogelijkheid. Daartoe voert zij allereerst aan dat de rechtbank aldus de betekenis van de zogenoemde voorbereidingsbescherming heeft miskend.

Ingeval een besluit wordt vernietigd, dient de rechter de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil te onderzoeken. Daarbij dient hij onder meer te beoordelen of er grond is om met toepassing van artikel 8:72 lid 3 Awb de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Voor het in stand laten van de rechtsgevolgen is niet vereist dat nog slechts één beslissing mogelijk is.

Uit een oogpunt van proceseconomie kan het aangewezen zijn de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, indien het bestuursorgaan vasthoudt aan het besluit en het alsnog voldoende motiveert en de andere partij zich daarover in voldoende mate heeft kunnen uitlaten. Daarbij is beslissend of de inhoud van het vernietigde besluit na de kenbaar gemaakte motivering de rechterlijke toets kan doorstaan.

Uit de ter zitting van de rechtbank voorgedragen pleitnota blijkt dat de gemeenteraad bij die gelegenheid het standpunt heeft ingenomen dat de maatschap, door de onder het oude bestemmingsplan voor het perceel bestaande bouwmogelijkheid niet te benutten, het risico dat deze mogelijkheid zou kunnen vervallen passief heeft aanvaard. Daartoe heeft de raad onder meer aangevoerd dat de maatschap na de terinzagelegging van het ontwerp van het nieuwe bestemmingsplan nog de mogelijkheid had een aanvraag om bouwvergunning in te dienen.

Ingevolge artikel 50 lid 1 Ww, zoals die bepaling ten tijde van belang luidde, diende vanaf 11 december 1997, de dag waarop het ontwerp van het nieuwe bestemmingsplan ter inzage is gelegd, een besluit op een aanvraag om bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders te worden aangehouden. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uitspraak van 11 februari 2009 in zaak nr. 200805042/1, LJN BH2569, BR 2009, p. 441) volgt dat van een redelijk denkende en handelende eigenaar na de terinzagelegging van een ontwerp van een bestemmingsplan niet kan worden verwacht een bouwplan op te stellen en in te dienen, wetende dat een besluit op een aanvraag om bouwvergunning moet worden aangehouden.

Vanaf het moment dat de maatschap rekening kon houden met de kans dat de planologische situatie in voor haar ongunstige zin zou veranderen (11 december 1997), kon zij derhalve geen gebruik meer maken van de onder het oude bestemmingsplan nog bestaande bouwmogelijkheid, zodat van haar ook niet kon worden verlangd dat zij een concrete poging zou doen om deze bouwmogelijkheid te benutten.

De conclusie van het vorenstaande is dat de voor de maatschap nadelige planologische wijziging weliswaar vanaf 11 december 1997 voorzienbaar was, maar de gemeenteraad onvoldoende heeft gemotiveerd dat de maatschap kan worden tegengeworpen dat zij heeft nagelaten tijdig een concrete poging te verrichten om de voorheen bestaande bouwmogelijkheid te benutten en het vervallen van deze bouwmogelijkheid passief heeft aanvaard. De inhoud van het vernietigde besluit na de in beroep kenbaar gemaakte motivering kan de rechterlijke toets derhalve niet doorstaan. De rechtbank heeft ten onrechte gebruik gemaakt van de bevoegdheid te bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.

Naschrift

Ook in mijn praktijk is al gebleken dat bestuursorganen wat gemakkelijk passieve risicoaanvaarding tegenwerpen aan de aanvrager om planschadevergoeding en daarbij voorbijgaan aan de voorbereidingsbescherming ex artikel 50 lid 1 Ww (oud), thans artikel 3.3 Wabo. Met deze uitspraak mag toch duidelijk zijn dat hiermee zorgvuldiger moet worden omgegaan, ook in geval van herhaalde voorbereidingsbescherming (zie hiervoor de uitspraak van de Rechtbank Breda van 18 februari 2009, LJN BH 4410).

LJN BV3187, zaak nr. 201105961/1/A2, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 8 februari 2012

Datum

13 Feb 2012