0%

Gepubliceerd op: 19 Jul 2013

Passieve risicoaanvaarding ondanks zienswijze tegen bestemmingswijziging

Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 7 november 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB7332), bestaat er geen grond voor het aannemen van passieve risicoaanvaarding, indien onder het oude planologische regime concrete pogingen zijn ondernomen tot realisering van bouwmogelijkheden die onder het nieuwe planologische regime zijn komen te vervallen. In de onderhavige zaak heeft de verzoekster om vergoeding van planschade een inspraakreactie ingediend op het voorontwerpbestemmingsplan.

Verzoekster is eigenares van percelen aan te Lisse. Aan het verzoek om vergoeding van planschade ex artikel 49 WRO heeft zij ten grondslag gelegd dat de onder het oude bestemmingsplan “Landelijk Gebied 1981” voor de percelen bestaande bouwmogelijkheden onder het bestemmingsplan “Landelijk Gebied 2002” deels zijn komen te vervallen en dat zij daardoor schade lijdt.

Dit verzoek wordt door het college van burgemeester en wethouders van Lisse afgewezen en het bezwaar tegen dat besluit wordt ongegrond verklaard. Verzoekster stelt dan ook beroep in bij de Rechtbank ’s-Gravenhage, die het beroep gegrond verklaart, de beslissing op bezwaar vernietigt en het college opdraagt om binnen drie maanden een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de inhoud van de uitspraak. Het college stelt tegen die uitspraak hoger beroep in.

In hoger beroep is niet in geschil dat verzoekster door de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan in een planologisch nadeliger situatie is komen te verkeren en dientengevolge schade lijdt. In geschil is uitsluitend of de schade ten laste van verzoekster moet blijven op de grond dat zij, door de onder het oude bestemmingsplan voor de percelen bestaande bouwmogelijkheden niet te benutten, het risico dat deze – gedeeltelijk – zouden kunnen vervallen passief heeft aanvaard.

Voor het antwoord op deze vraag is van belang, aldus de Afdeling, of de voortekenen van de nadelige planologische wijzing reeds enige tijd zichtbaar waren. Daartoe is volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling voldoende dat, bezien vanuit de positie van een redelijk denkende en handelende eigenaar, aanleiding bestond rekening te houden met de kans dat de planologische situatie op het perceel zou gaan veranderen in voor hem ongunstige zin. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft.

Bestemming

Onder het oude bestemmingsplan rustte op de percelen, voor zover hier van belang, de bestemming ‘Woondoeleinden (W5)’. Uit de voorschriften volgde dat op de percelen een woning en bijgebouwen gebouwd mochten worden tot een volume van ongeveer 1.530 m³. In het voorontwerpbestemmingsplan van 8 mei 2002 was de bestemming ‘Woondoeleinden (W5)’ voor een deel van de percelen gewijzigd in de bestemming ‘Agrarische doeleinden bollenteelt (Ab)’. Voorts voorzag het voorontwerp op percelen met de bestemming ‘Woondoeleinden (W5)’ in bebouwingsmogelijkheden tot een volume van maximaal 900 m³.

Inspraakreactie

Verzoekster heeft naar aanleiding van het voorontwerpbestemmingsplan op 20 juni 2002 een inspraakreactie ingediend, waarin zij verzocht de bestemming ‘Agrarische doeleinden bollenteelt (Ab)’ op de percelen te wijzigen in de vigerende bestemming ‘Woondoeleinden (W5)’. In zijn reactie van 19 maart 2003 op deze inspraakreactie geeft het college aan dat het “[g]egeven de vigerende bestemmingsregeling bij nader inzien gewenst [is] om de hierin geboden bouwmogelijkheden te handhaven. De plankaart zal met het oog hierop worden aangepast.” In het nieuwe bestemmingsplan is de bestemming voor de percelen daarom weer teruggebracht naar de bestemming ‘Woondoeleinden (W5)’. Het maximale bouwvolume op de percelen is afgenomen tot 900 m3, waardoor verzoekster schade lijdt.

De rechtbank heeft geoordeeld dat verzoekster geen passieve risicoaanvaarding kan worden tegengeworpen. Daartoe heeft zij overwogen dat verzoekster de reactie van het college op haar inspraakreactie in redelijkheid zo heeft mogen opvatten dat de bouwmogelijkheid uit het oude bestemmingsplan alsnog zou worden gehandhaafd. Volgens de rechtbank kan verzoekster daarom niet worden tegengeworpen dat zij geen concrete stappen heeft genomen om de in het oude bestemmingsplan voorziene bouwmogelijkheden alsnog te benutten.

Het college betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat uit de formulering van zijn reactie op de inspraakreactie van verzoekster, waarin was aangegeven dat de plankaart zou worden aangepast, niet was af te leiden dat ook de voorschriften van het voorontwerpbestemmingsplan zouden worden aangepast, aangezien verzoekster in haar inspraakreactie alleen bezwaar maakt tegen de voorgenomen wijziging van de bestemming op een deel van haar perceel.

Passieve risicoaanvaarding

In de reactie op de inspraakreactie van verzoekster heeft het college haar verzoek gehonoreerd. Het college heeft in het ontwerpbestemmingsplan van 7 mei 2003 de bestemming van de percelen op de plankaart aangepast. Nu verzoekster heeft verzocht om wijziging van de bestemming van de percelen, en niet tevens om wijziging van de daarbij behorende planvoorschriften, bestond er voor haar geen aanleiding te veronderstellen dat de reactie van het college zag op handhaving van het maximaal toegestane bouwvolume op de percelen, zoals dat was neergelegd in de planvoorschriften. In zijn reactie heeft het college duidelijk en uitsluitend te kennen gegeven dat alleen de plankaart wordt aangepast. De rechtbank heeft aldus ten onrechte geoordeeld dat verzoekster er naar aanleiding van de reactie van het college van mocht uitgaan dat het bouwvolume van 1.530 m³ gehandhaafd zou worden.

Het hoger beroep is derhalve gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de Afdeling het beroep tegen de beslissing op bezwaar van het college alsnog ongegrond.

Naschrift

Deze uitspraak leert dat diegene die een inspraakreactie of zienswijze indient op een voorontwerpbestemmingsplan respectievelijk ontwerpbestemmingsplan, er in ieder geval verstandig aan doet om daarin te vragen om herstel van zowel de oude gebruiksbepalingen als de bouwvoorschriften, wil hij nog aanspraak kunnen maken op planschadevergoeding. Dit leerstuk zal echter zeer waarschijnlijk bijzonder weinig waard zijn, getuige een uitspraak van de Afdeling op dezelfde datum (ECLI:NL:RVS:2012:BY6728). In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat het indienen van een inspraakreactie niet kan worden aangemerkt als een onder het oude planlogische regime gedane concrete poging om tot realisering van de bouwmogelijkheden te komen die onder het nieuwe planologische regime zijn/zullen komen te vervallen. Het indienen van een inspraakreactie is volgens de Afdeling namelijk niet gericht op realisering van de bouwmogelijkheden.

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 19 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY6655

Datum

19 Jul 2013