De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft al meerdere malen overwogen dat bij de planvergelijking de mogelijkheden ingevolge de overgangsbepalingen van het oude planologische regime niet moeten worden vergeleken met de mogelijkheden ingevolge de bestemmingsvoorschriften van het nieuwe planologische regime, omdat met het overgangsrecht juist beoogd wordt om aan een bestaande situatie die niet past binnen een bestemmingsplanregeling een einde te maken, tenzij de overgangsbepalingen bijzonder verstrekkende gevolgen hebben (onder meer uitspraken van 26 augustus 1996 in zaak no. G09.93.0148, G09.93.0149 (AB 1996/513), G09.93.0151 (BR 1997/847), G09.93.0152, 11 oktober 2006 in zaak nr. 200601854/1, LJN: AY9901, en 23 november 2011 in zaak nr. 201103900/1/H2 , LJN BU5419). In de onderhavige zaak doet de aanvrager om planschadevergoeding uiteraard een beroep op de uitzonderingsregel.
Eiser is sinds 23 april 1976 eigenaar van een perceel en de daarop gelegen woning in Hooghalen. Hij heeft burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe verzocht om vergoeding van schade ten gevolge van het door de gemeenteraad van Beilen op 24 april 1986 vastgestelde en door gedeputeerde staten van Drenthe op 12 december 1986 goedgekeurde bestemmingsplan “Hooghalen Westerkampen” en het daarop volgend door de gemeenteraad van Beilen op 24 februari 1994 vastgestelde en door gedeputeerde staten op 21 juni 1994 goedgekeurde bestemmingsplan “Brootacker, eerste fase (Hooghalen)”. Deze planologische wijzigingen hebben de realisatie van een bedrijventerrein nabij de woning van eiser mogelijk gemaakt.
Burgemeester en wethouders kennen aan eiser een vergoeding van planschade van € 8.750,-- toe, na daartoe advies te hebben ingewonnen van een deskundige. Daarbij heeft de deskundige allereerst het bestemmingsplan “Landelijk gebied” vergeleken met het daarop volgende bestemmingsplan “Hooghalen Westerkampen”, welk plan vervolgens is vergeleken met het nieuwe bestemmingsplan “Brootacker, eerste fase (Hooghalen)”. De deskundige concludeert dat uit de eerste planvergelijking volgt dat het planologisch nadeel wordt gecompenseerd door het planologisch voordeel. Het planologisch nadeel is getaxeerd op € 6.000,00 en het planologisch voordeel op € 15.750,00. Voorts is geconcludeerd dat uit de tweede planvergelijking volgt dat sprake is van een planologisch nadeel en dat nadeel is getaxeerd op € 8.750,00.
Eiser is het met dit besluit oneens en maakt bezwaar. Dit bezwaar wordt ongegrond verklaard, nadat opnieuw advies is ingewonnen van een deskundige. Derhalve stelt eiser beroep in bij de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank), maar ook dit beroep wordt ongegrond verklaard, zodat eiser hoger beroep instelt bij de Afdeling.
Het geschil is beperkt tot de eerste planvergelijking, te weten die van het bestemmingsplan “Landelijk gebied” met het bestemmingsplan “Hooghalen Westerkampen”. Daarbij staat centraal de overgangsbepaling in artikel 35 van de voorschriften van het bestemmingsplan “Landelijk Gebied”.
Eiser betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat deze overgangsbepaling niet zo verstrekkend is, dat zij te vergelijken is met een positieve bestemming. Hij voert aan dat de rechtbank ten onrechte van belang heeft geacht dat aan de vrijstellingen in deze bepaling voorwaarden konden worden verbonden, aangezien bij verzoeken om vergoeding van planschade dient te worden uitgegaan van de maximale invulling van het bestemmingsplan, inclusief de vrijstellingen. Nu de overgangsbepaling in artikel 35 van de voorschriften van het oude bestemmingsplan meer uitbreidingsmogelijkheden bood dan het nieuwe bestemmingsplan en met toepassing van de in artikel 35 lid 6 opgenomen vrijstellingsmogelijkheid volledige nieuwbouw van een woning op zijn perceel mogelijk was, dient deze overgangsbepaling volgens eiser als een positieve bestemming te worden aangemerkt.
Anders dan eiser betoogt, heeft de rechtbank bij de beoordeling of de overgangsbepaling is gelijk te stellen met een positieve bestemming volgens de Afdeling terecht van belang geacht of aan de in die bepaling opgenomen bouwmogelijkheden voorwaarden zijn verbonden. Dat in het kader van de planvergelijking bij de maximale invulling van het bestemmingsplan de vrijstellingsbepalingen worden meegenomen, leidt niet tot een ander oordeel aangezien die bepalingen de mogelijkheden om te bouwen met toepassing van het overgangsrecht wel verruimen, maar slechts in beperkte mate. Uit de overgangsbepaling in artikel 35 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Landelijk gebied” volgt dat de mogelijkheden om de woning van eiser te vernieuwen, te veranderen en te vergroten is beperkt. Zo is de in het eerste lid toegestane gedeeltelijk vergroting van onder het overgangsrecht vallende gebouwen beperkt, in die zin dat die niet meer dan 15% van het bestaande grondoppervlak van het betreffende gebouw mag omvatten en geen grotere goothoogte mag hebben dan die van het bestaande gebouw. Voorts is de in het vierde lid opgenomen bevoegdheid van burgemeester en wethouders om vrijstelling te verlenen van het eerste lid ten behoeve van woningen eveneens beperkt, in die zin dat het grondoppervlak ervan mag worden uitgebreid met meer dan 15% tot een grondoppervlak van maximaal 60 m2. Tot slot is de in het zesde lid opgenomen bevoegdheid van burgemeester en wethouders om vrijstelling te verlenen van het eerste lid, onder a, ten behoeve van het geheel vernieuwen van bouwwerken op de bestemming agrarische doeleinden, beperkt in het zevende lid voor wat betreft onder meer de afmetingen en goothoogte van het desbetreffende gebouw. Gelet op deze beperkingen heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat geen sprake is van een overgangsbepaling die zo verstrekkend is, dat zij te vergelijken is met een positieve bestemming.