Indien aan een benadeelde een vergoeding wordt toegekend voor inkomensschade, dan geldt deze vergoeding fiscaal als inkomen in het jaar waarin de uitbetaling daarvan plaats heeft. Het inkomen van de benadeelde, evenals de belastingdruk vanwege het in Nederland geldende progressieve belastingstelsel, zal in dat jaar dan ook normaliter hoger uitvallen respectievelijk zwaarder zijn dan wanneer die uitbetaling niet plaats zou hebben. Als gevolg daarvan lijdt de benadeelde belastingschade. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling (bestuurs)rechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dat alleen de meest directe nadelige gevolgen komen voor planschadevergoeding in aanmerking komen, omdat het bij die regeling gaat om compensatie van vermogensschade ten gevolge van rechtmatig overheidshandelen. In dit verband heeft de Afdeling reeds bij uitspraken van 3 februari 1993 in zaak nr. G09.91.0099 (LJN AQ1220) en 26 april 2001 in zaak nr. 200003440/1 (LJN AB1714) overwogen dat belastingschade om die reden niet wordt vergoed. In de onderhavige zaak komt dezelfde vraag aan de orde, maar dan in het kader van nadeelcompensatie.
Bij besluit van 20 december 2006 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister) aan aanvrager op de voet van de Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 nadeelcompensatie toegekend, zulks ter compensatie van inkomensschade, bij aanvrager opgekomen als gevolg van het tracébesluit van 15 juni 2991, de aanleg van de Rijksweg 50 gedeelte Oss-Eindhoven en de daarmee samenhangende sluiting van de weg ‘De Corridor’, waardoor het door aanvrager geëxploiteerde restaurant niet langer aan een doorgaande weg ligt.
Desondanks heeft aanvrager tegen dit besluit bezwaar gemaakt, welk bezwaar door de minister deels gegrond en deels ongegrond is verklaard. Aanvrager is tegen dat besluit in beroep gegaan bij de rechtbank te ‘s – Hertogenbosch, die het bestreden besluit heeft vernietigd, omdat de minister de bij aanvrager opgekomen belastingschade ten onrechte niet voor compensatie in aanmerking komend heeft geacht. Tegen die uitspraak is de minister in hoger beroep gegaan bij de Afdeling.
In hoger beroep betoogt de minister onder meer dat de rechtbank heeft miskend dat uit de voormelde uitspraken van de Afdeling over belastingschade in planschadezaken afgeleid moet worden dat in dit geval tussen het tracébesluit en de door aanvrager gestelde belastingschade geen zodanig verband bestaat, dat die schade voor compensatie op de voet van voormelde regeling in aanmerking komt.
De Afdeling overweegt daarop dat zij, anders dan in de door de minister aangehaalde jurisprudentie, thans van oordeel is dat belastingschade het rechtstreekse gevolg is van het desbetreffende schadeveroorzakende besluit. Er is voorts geen reden om te oordelen dat zulke schade niet als nadeel voor compensatie vatbaar is. Nu de door aanvrager gestelde belastingschade, indien geleden, rechtstreeks gevolg van het tracébesluit is en als zodanig buiten het normaal maatschappelijk risico valt, komt deze volgens voormelde regeling als nadeel voor compensatie in aanmerking. Dat ten tijde van de beslissing op bezwaar de omvang van dat nadeel wellicht nog niet was vast te stellen, maakt dat niet anders. Het kon desnoods, indien schatting van die omvang evenmin mogelijk was, pro memorie worden aangehouden, totdat dat wel mogelijk is.
Naschrift
Met deze uitspraak lijkt de Afdeling terug te komen op de door haar ingezette lijn. De Afdeling doet dat evenwel in het kader van een nadeelcompensatieregeling, terwijl de uitspraken waarnaar de minister en de Afdeling verwijzen betrekking hebben op planschadekwesties. Of deze uitspraak dan ook tevens daarvoor zal gelden, is niet duidelijk. Dat die indruk wel wordt gewekt, lijkt mij duidelijk. Dit verhoudt zich naar mijn mening echter niet met artikel 6.1 Wro, waarin uitsluitend inkomensderving of waardevermindering als schadefactoren worden vermeld. Belastingschade is namelijk geen waardevermindering en valt ook niet gelijk te stellen met inkomensderving.