In een beëindigingsovereenkomst tussen werknemer en werkgever wordt aanspraak van een werknemer op een beëindigingsvergoeding vaak gekoppeld aan het feit of hij al uitzicht heeft op een baan elders. In een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam (ELI:NL:GHAMS:2014:4891) wordt over een dergelijke situatie geoordeeld.
Als een werkgever van een werknemer afscheid wenst te nemen, zal vaak geprobeerd worden tot een minnelijke regeling te komen, anders dan daarover beëindigingsprocedures bij het UWV of de kantonrechter te moeten voeren.
Komen partijen samen tot afspraken, dan zullen deze bijna altijd worden vastgelegd in een zogenaamde beëindigingsovereenkomst. In dit document worden de afspraken tussen partijen helder uiteengezet. Tevens zal een afschrift van deze beëindigingsovereenkomst door de werknemer bij het UWV getoond moeten worden, op het moment dat hij aanspraak wenst te maken op een WW-uitkering.
Een werkgever zal (vaak) enkel bereid zijn om een beëindigingsvergoeding aan de werknemer te betalen, op het moment dat de werknemer nog geen concreet uitzicht heeft op betaalde werkzaamheden elders. Immers, de beëindigingsvergoeding is oorspronkelijk bedoeld als een aanvulling op een terugval in inkomen. Reden waarom vaak in een beëindigingsovereenkomst het volgende (soortgelijke) artikel zal zijn opgenomen:
“Werknemer verklaart op het moment van ondertekening van deze beëindigingsovereenkomst geen concreet uitzicht te hebben op betaalde werkzaamheden elders.”
Soms wordt de verschuldigdheid van de beëindigingsvergoeding zelfs gekoppeld aan “het geen concreet uitzicht hebben op betaalde werkzaamheden op het moment van beëindiging van de arbeidsovereenkomst”. Tussen het moment van ondertekening van de arbeidsovereenkomst en het moment van beëindiging van de arbeidsovereenkomst zit veelal een tijdsverloop van één of meerdere maanden.
Indien de werknemer zich heeft gecommitteerd aan een dergelijke afspraak, en nadien blijkt dat hij wel degelijk in onderhandeling met een andere werkgever was terwijl de gesprekken met zijn vorige werkgever over beëindiging nog gaande waren (of zelfs op dat moment reeds een arbeidsovereenkomst elders had getekend of als zelfstandige reeds een bedrijf was gestart), hoeft de voormalig werkgever niet tot betaling van de beëindigingsvergoeding over te gaan of kan hij de betaalde beëindigingsvergoeding terugvorderen.
Een dergelijke situatie deed zich voor in de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam 25 november 2014.
In de beëindigingsovereenkomst was de volgende passage opgenomen:
“X has confirmed to WMS Gaming that he has no other source of income or any concrete prospect thereof upon signing this agreement. X is aware of the fact that WMS Gaming is prepared, on the base of this statement, to enter into this agreement and to agree to all of its terms and conditions. In case WMS Gaming discovers that X had another source of income or concrete prospect thereof, WMS Gaming is allowed to refuse payment of the Severance Allowance (hof: beëindigingsvergoeding) and/or reclaim it.”
De beëindigingsovereenkomst is op 15 juni 2012 door partijen ondertekend.
IGT Europe B.V. is een directe concurrent van WMS. De vice-president van IGT heeft op 18 juni 2012 aan de relaties van IGT de volgende e-mail gestuurd:
“It is with great pleasure that I notify you of an important appointment here in EMEA (hof: IGT) which takes effective immediately as X joins IGT as the Regional Sales Manager for Benelux, Iceland, Germany & Austria. Here at IGT we continue to ensure that we attract and retain the best individuals in the industry to service and care for our customers. X lives in the Netherlands with his wife and 2 children. X has been working for WMS for the last 8 years as their regional Sales Director for Europe. In these 8 years he has amassed a lot of industry and customer knowledge and we are fortunate enough to have him join the ranks of IGT and further strengthen our customer facing account team in Europe. I can tell you that he is very excited to make this career change and join IGT, and he is looking forward to meeting and engaging with everyone as quickly as he can in his new territory assignments (…).”
Op basis van deze berichtgeving heeft de werkgever geweigerd de beëindigingsvergoeding van € 89.370,00 bruto aan werknemer te betalen.
De werknemer wenst alsnog betaling van de beëindigingsvergoeding te ontvangen. De werknemer betwist dat hij op het moment van ondertekening van de beëindigingsovereenkomst op 15 juni 2012 concreet uitzicht had op ander werk.
Werknemer stelt zich op het standpunt dat hij op vrijdagmiddag 15 juni 2012 om omstreeks 15:30 uur de beëindigingsovereenkomst heeft ondertekend. Vervolgens heeft hij rond 16:30 uur naar IGT gebeld en een afspraak gemaakt voor een eerste sollicitatiegesprek op 18 juni 2012. Op 18 juni 2012 heeft hij een videoconference gehad met de vice-president van IGT die in Londen was. Er is toen tegen hem gezegd: “Wij komen er wel uit.” De werknemer heeft echter, zo stelt hij, vóór 26 juni 2012 geen mondelinge of schriftelijke aanbieding, contract of overige arbeidsvoorwaarden gekregen van IGT. Hij denkt dat het e-mailbericht van IGT van 18 juni 2012 een actie was die geheel op eigen houtje is gepleegd.
De Rechtbank heeft in eerste instantie op basis van deze verklaring van de werknemer geoordeeld dat de uitleg van de werknemer ongeloofwaardig is en dat daarom inderdaad geen beëindigingsvergoeding aan de werknemer is verschuldigd.
Het Gerechtshof komt eveneens tot de conclusie dat óf de verklaring van werknemer feitelijk juist is, niet zonder meer aannemelijk is. Het Hof komt tot dit oordeel, omdat de werknemer in zijn verklaring geen plausibele reden geeft voor het verzenden van het e-mailbericht door IGT. Het ligt immers niet voor de hand dat IGT een dergelijk bericht verzendt op het moment dat in het geheel nog niet is gesproken over arbeidsvoorwaarden zoals werknemer verklaart en dus geenszins zeker is dat partijen tot overeenstemming zullen komen over zijn indiensttreding. Het relatief korte tijdsverloop tussen het volgens werknemer eerste telefonische contact tussen hem en IGT op vrijdagmiddag, en de doordacht ogende inhoud van het e-mailbericht van maandagmiddag maken de verklaring van werknemer te minder geloofwaardig, aldus het Hof.
De conclusie van het Gerechtshof is dan ook dat werknemer met alleen zijn eigen, vooralsnog door het Gerechtshof niet geloofwaardig geachte verklaring, het bewijsvermoeden onvoldoende heeft weerlegd.
Het Hof hecht eraan dat de werknemer niet heeft aangeboden tegenbewijs te leveren door het doen van andere, al dan niet met name genoemde, getuigen dan hemzelf. Daarbij zou bijvoorbeeld gedacht kunnen worden aan zijn contactpersoon bij IGT die over de feitelijke gang van zaken meerdere details had kunnen geven.
Al met al komt de werknemer dus geen beëindigingsvergoeding ad € 89.370,00 bruto toe nu per saldo wordt vermoed dat zijn verklaring in de beëindigingsovereenkomst dat hij op het moment van ondertekening van de beëindigingsovereenkomst nog geen concreet uitzicht op een baan elders, in strijd met de waarheid is.
Deze uitspraak laat zien dat niet te lichtzinnig gedacht dient te worden door de werknemer over ondertekening van een dergelijke bepaling in de beëindigingsovereenkomst. Voor werkgevers geldt dat men in dergelijke gevallen altijd bedacht dient te zijn op het carrièreverloop van de betreffende werknemer kort na beëindiging van het dienstverband.
Volledige uitspraak: Gerechtshof Amsterdam d.d. 25 november 2014 (ECLI:NL: GHAMS:2014:4891).