0%

Gepubliceerd op: 03 Jan 2012

Noodlokaal wordt niet bij planvergelijking betrokken

Voor de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden onderzocht of de verzoeker door wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel, waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is in beginsel niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon, onderscheidenlijk kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. In de onderhavige zaak is echter ten tijde van het primaire besluit al circa 22 jaar een noodlokaal opgericht. Alhoewel het antwoord zich laat raden, is de vraag of dat wel relevant is.

In 2007 zijn aan Stichting Oost Flevoland Woondiensten vrijstelling ex artikel 19 lid 2 WRO en bouwvergunning verleend ten behoeve van een woonzorgcentrum op het terrein tegenover de woning van een eigenaar aan de Lijzijde 102 te Dronten.

Op 8 maart 2010 dient de eigenaar een verzoek in om vergoeding van planschade, veroorzaakt door de vrijstelling. Nadat deskundig advies wordt ingewonnen, wordt het verzoek door burgemeester en wethouders van Dronten toegewezen tot een bedrag ad € 7.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente. De eigenaar is het met de hoogte van de vergoeding oneens en maakt bezwaar. Dit bezwaar wordt ongegrond verklaard, waarna de eigenaar beroep instelt bij de rechtbank te Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank).

Voor zover thans relevant betoogt de eigenaar in beroep dat bij de planologische vergelijking geen aandacht is besteed aan de aanwezigheid van een noodlokaal van een school op gronden met de bestemming ‘openbaar groen, plantsoen of berm’.

De rechtbank overweegt dat, in het kader van de planologische vergelijking, dient te worden uitgegaan van een vergelijking van wat, in beide regimes, maximaal mogelijk is. De rechtbank acht niet onjuist dat burgemeester en wethouders, in het kader van de planologische vergelijking, geen rekening heeft gehouden met de feitelijke aanwezigheid op de peildatum van een noodlokaal van basisschool “De Uiterton” op gronden met de bestemming ‘openbaar groen, plantsoen of berm’. Hiertoe overweegt de rechtbank dat op grond van het bepaalde in artikel 22 van de voorschriften behorend bij het bestemmingsplan “Centrum Woonkern Dronten” (hierna: de planvoorschriften) de gronden waaraan deze bestemming is toegekend bestemd zijn voor parken, plantsoenen, bermstroken en andere groenvoorzieningen, met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en andere werken, met dien verstande dat: a. ten hoogste 1% van elk terrein mag worden bebouwd; b. de goothoogte van de gebouwen ten hoogste 3 meter mag bedragen; c. de afstand van de gebouwen tot enige terreingrens tenminste 10 meter mag bedragen. Het noodlokaal voor basisschool “De Uiterton” is in 1988 vergund op basis van een tijdelijke bouwvergunning, die in 1993 geëxpireerd is. Ten tijde van de peildatum voor de planvergelijking was het noodlokaal dan ook niet legaal aanwezig op deze plek. Dat burgemeester en wethouders hiertegen nooit handhavend hebben opgetreden, doet hieraan niet af. Bovendien was het noodlokaal geen bij de bestemming ‘openbaar groen, plantsoen of berm’ behorend gebouw. Burgemeester en wethouders hebben dan ook terecht aangenomen dat de bebouwingsmogelijkheid van ten hoogste 1% van het terrein, voor bij deze bestemming behorende gebouwen, andere bouwwerken en andere werken op de peildatum nog niet was opgebruikt door de bouw van het noodlokaal. Burgemeester en wethouders hebben er bij de planologische vergelijking dan ook terecht rekening mee gehouden dat op grond van artikel 22 van de planvoorschriften nog een bebouwingsmogelijkheid voor ten hoogste 1% van het terrein bestond.

LJN BU9660, Rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 19 december 2012

Datum

03 Jan 2012