Bij het ontslag van een statutair directeur van een woningbouwvereniging wordt de beëindigingsvergoeding door de kantonrechter te Utrecht niet (meer) berekend volgens de Kantonrechtersformule. De rechtbank overweegt dat de invoering van de Wet Normering Topinkomens (WNT) en de beoogde invoering van de Wet werk en zekerheid (WZZ) de statutair directeur niet zal zijn ontgaan en kent aan deze regelingen een reflexwerking toe. Hierdoor ontvangt de statutair directeur niet een vergoeding die volgens de kantonrechtersformule (C=1) zou leiden tot een bedrag van € 300.000,00 bruto, maar wordt de beëindigingsvergoeding beperkt tot een bedrag van € 180.000,00 bruto.
Werknemer is lange tijd in dienst bij een woningbouwvereniging. Vanaf 1996 is hij statutair directeur. De woningbouwvereniging wil de arbeidsovereenkomst met de statutair directeur beëindigen nu diverse gemeenten de samenwerking met de woningvereniging hebben beëindigd vanwege het optreden van deze statutair directeur. Daarnaast zou de statutair directeur een angstcultuur hebben gecreëerd onder het personeel.
De kantonrechter oordeelt al snel dat de situatie tussen partijen onwerkbaar is geworden en de samenwerking dus beëindigd moet worden.
Partijen zijn het erover eens dat de Wet Normering Topinkomens op de statutair directeur van toepassing is. In artikel 1.6 van de WNT is bepaald dat aan topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector geen hogere ontslagvergoeding dan € 75.000,00 mag worden betaald, tenzij dit ‘voortvloeit’ uit een gerechtelijke uitspraak. De kantonrechter mag dus wel van het genoemde maximum afwijken; partijen mogen dat in het kader van een minnelijke regeling/contractueel niet.
De kantonrechter overweegt dat, alle omstandigheden meegewogen, aan beide partijen van het ontstaan van de huidige situatie verwijt gemaakt kan worden.
Op basis van de huidige Kantonrechtersrichtlijnen zou dat volgens de Kantonrechter leiden tot een (neutrale) vergoeding met verwijtbaarheidsfactor C=1; een bedrag van ruim € 300.000,00 bruto. Dit bedrag is vele malen hoger dan het maximum bedrag dat in artikel 2.10 lid 1 van de WNT is opgenomen. Hierin wordt immers een bedrag genoemd van maximaal € 75.000,00. Een bedrag van € 300.000,00 bruto zou tevens neerkomen op ongeveer het dubbele van het jaarinkomen van de directeur, terwijl met de inwerkingtreding van de WWZ (beoogd per 1 juli 2015) een beëindigingsvergoeding gemaximeerd wordt tot één bruto jaarsalaris.
De kantonrechter overweegt dat aangenomen mag worden, dat de in de toekomst toepasselijke normering ook weergeeft hetgeen thans maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Hij acht het dan ook billijk een vergoeding toe te kennen waarbij de directeur geen inkomensachteruitgang zal ondervinden gedurende (ongeveer) twee jaar. Daarbij wordt wel rekening gehouden met de WW-uitkering en de omstandigheid dat werknemer vanaf het begin van 2014 vrijgesteld is van het verrichten van werkzaamheden, terwijl zijn loon wordt doorbetaald. Er wordt een vergoeding toegekend van € 180.000,00 bruto.
Deze uitspraak laat zien dat kantonrechters, ondanks dat de Wet werk en zekerheid pas per 1 juli 2015 een wijziging beoogd aan te brengen in de thans nog geldende kantonrechtersformule, in hun uitspraken nu reeds op deze drastische wijzigingen in het ontslagrecht anticiperen.
Volledige uitspraak:
Rechtbank Midden-Nederland, sector Kanton d.d. 1 september 2014 (ECLI:NL:RBMNE:2014:3826)