0%

Gepubliceerd op: 02 Feb 2012

Kan de comparitie na aanbrengen ook in eerste aanleg?

Er bestaat grote weerstand tegen de verhoging van het griffierecht. In diverse publicaties en zelfs op straat wordt door advocaten geprotesteerd. Met deze verhoging bezuinigt de overheid op de rechtspleging door de lasten te verhogen en mogelijk ook vanwege afname van het aantal procedures als gevolg van deze verhoging. Deze verhoging wordt door vele juristen waaronder advocaten als onwenselijk en onnodig ervaren: de toegang tot de rechter wordt er door beperkt.

Maar protesteren op zich levert nog geen bezuiniging op. In deze bijdrage stellen we de vraag of er een alternatief bestaat aan de kostenkant van de rechtspraak. Zou de mogelijkheid van versnelde afdoening van de bodemprocedure in eerste aanleg kunnen leiden tot kostenbesparingen, waardoor de verhoging van het griffierecht heroverwogen kan worden? De ene bezuiniging wordt dan vervangen door een andere niet de toegang tot de rechter in gevaar brengende bezuiniging. Dat is achterliggende gedachte voor het onderzoeken van een comparitie na aanbrengen in civiele zaken in eerste aanleg. Bovendien menen wij dat als een conflict nog ``vers’’ is de kans op een minnelijke schikking groter is dan als het conflict er al voor heeft gezorgd dat de partijen hun hakken in het zand hebben gezet.
In hoger beroep succesvol
In hoger beroep procedures bestaat de comparitie na aanbrengen sinds enkele jaren met succes in bepaalde zaken. In artikel 2.8 van het landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij gerechtshoven is bepaald, dat het hof ook direct na het aanbrengen van de zaak bij arrest een comparitie kan bepalen.
Ook in eerste aanleg?
De vraag is of dat ook kan in eerste aanleg. Wij menen dat die mogelijkheid inderdaad bestaat. De comparitie na aanbrengen zou als volgt kunnen worden ingericht:

1. Op de eerst dienende dag beoordeelt een zaakrechter - behoudens in geval van verstekverlening - of de zaak geschikt is voor een comparitie na aanbrengen. De selectiecriteria die de gerechtshoven daarvoor ontwikkeld hebben kunnen daarvoor als uitgangspunt in eerste aanleg dienen:

‘De zaak mag bijvoorbeeld juridisch niet te ingewikkeld zijn en het financiële belang doorgaans niet hoger dan € 30.000,-- Huurzaken, arbeidszaken, burenrecht-kwesties en incasso’s komen vaak in aanmerking, (..) Niet in aanmerking komen zaken die principieel juridisch van aard zijn, (..) en verstekzaken. (…) Ook zaken waarbij een of beide partijen in het (verre) buitenland wonen, komen om praktische redenen niet voor een comparitie in aanmerking.’

2. Bij een positieve beoordeling worden partijen schriftelijk uitgenodigd om verhinderdata voor de comparitie na antwoord kenbaar te maken. In die brief wordt ook de mogelijkheid opgenomen om bezwaar te maken tegen een comparitie na aanbrengen. Het ligt in de rede, dat indien beide partijen bezwaar maken de zaak naar de rol voor conclusie antwoord wordt verwezen. Dat gebeurt ook indien slechts één van partijen met redenen omkleed bezwaar maakt, en de rolrechter op grond daarvan alsnog van oordeel is dat de zaak niet geschikt is voor een comparitie na aanbrengen. Een dergelijk oordeel is niet appellabel.

3. Blijft bezwaar uit of wordt een bezwaar ongegrond verklaard, dan wordt bij tussenvonnis een comparitie na aanbrengen bepaald.

4. Het tussenvonnis bepaalt tevens, net als bij een comparitie na antwoord, dat partijen tot tien dagen voor de zitting stukken kunnen indienen.

5. Daarenboven wordt bepaald, dat indien gedaagde een eis in reconventie wil instellen, gedaagde tevens de mogelijkheid heeft om die schriftelijk gemotiveerd aan te kondigen voorafgaand aan de comparitie na aanbrengen.

6. Het karakter van de comparitie na aanbrengen zelf zal vergelijkbaar zijn met de mondelinge behandeling van een kort geding, waaraan voorafgaand doorgaans evenmin conclusie van antwoord is ingediend. Het gaat om het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling.

7. Komt ter comparitie na aanbrengen een minnelijke regeling tot stand, dan zal die worden opgenomen in het proces verbaal van comparitie en zal de procedure worden geroyeerd. Ook kan de zaak naar mediation worden verwezen.

8. Komt geen regeling tot stand, dan zal de zaak op de rol worden gezet voor voortprocederen en zal gedaagde alsnog in de gelegenheid worden gesteld de conclusie van antwoord te nemen. Het is niet mogelijk om na de comparitie na aanbrengen een (tussen-) of deelvonnis te wijzen.

9. Het proces verbaal van de comparitie na aanbrengen wordt aan het procesdossier toegevoegd, maar gedaagde is in de verdere procedure niet beperkt tot de daarin opgenomen stellingen en verweren. Wel kan sprake zijn van een gedekt verweer, nu de comparitie na aanbrengen een proceshandeling betreft. Het beginsel van concentratie van verweren bij antwoord, artikel 128 lid 3 Rv, blijft ongewijzigd gelden, evenals de mogelijkheid om bij conclusie van antwoord vorderingen in reconventie in te stellen of incidenten op te werpen, die niet voor of bij de comparitie na aanbrengen naar voren zijn gebracht.

10. Indien geen definitieve regeling wordt bereikt kunnen ter comparitie na aanbrengen een gedeeltelijke regeling of nadere procesafspraken worden overeengekomen, die in het proces verbaal worden opgenomen en die partijen binden. Daarbij kan het geschil wordt verkleind en/of de voortgang van de procedure worden bevorderd.

11. Ook met een comparitie na aanbrengen blijft onverminderd de mogelijkheid bestaan om een comparitie na antwoord te gelasten. Artikel 131 Rv geeft de rechter echter reeds de bevoegdheid daarvan af te zien, indien hij oordeelt dat de zaak daarvoor niet geschikt is. Dat oordeel zou mede kunnen worden ingegeven door de gang van zaken tijdens de comparitie na aanbrengen.

12. Bij zaken die tot een eindvonnis leiden, waarin een comparitie na aanbrengen heeft plaatsgevonden, wordt bij de proceskostenveroordeling met de comparitie na aanbrengen rekening gehouden. Volgens het Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven kan de comparitie na aanbrengen worden beschouwd als een ‘comparitie anders dan tegelijk met de enquête’, waarvoor één punt staat.

Wettelijk kader
De comparitie na aanbrengen is niet wettelijk geregeld. Onzes inziens is het echter niet nodig om het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering daarvoor wijzigen, nu het een zitting betreft die in aanvulling op de bestaande procedure wordt ingelast na de eerstdienende dag. Ook voor de comparitie na aanbrengen in hoger beroep is geen uitdrukkelijke wettelijke basis aanwezig. De regeling zou in het Landelijk Procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken kunnen worden opgenomen door de thans bestaande regeling voor de comparitie na antwoord (4.1) van overeenkomstige toepassing te verklaren. Van belang is dat de comparitie voor aanbrengen geen afbreuk doet aan de rechtspositie en de procespositie van partijen. Gedaagde blijft volledig bevoegd om bij antwoord alle formele en materiële verweren te voeren. In het andere geval zou het recht van hoor en wederhoor ten nadele van de gedaagde partij worden beïnvloed hetgeen op gespannen voet zou kunnen staan met artikel 6 EVRM. Om die reden achten wij het niet mogelijk, dat de zaak behoudens een minnelijke regeling tussen partijen definitief door de rechter wordt afgedaan.
Nadeel: procesongelijkheid
De comparitie na aanbrengen kent één wezenlijk nadeel: de procesongelijkheid van partijen tijdens de comparitie. Immers, de eiser heeft zijn vordering en de gronden waarop deze gebaseerd is in de dagvaarding kunnen uiteenzetten, terwijl daarop nog geen integraal verweer van gedaagde is gevolgd. Dat kan leiden tot een onjuiste beoordeling van de zaak vooraf door de rechter. Toch is dit geen doorslaggevend argument tegen de comparitie na aanbrengen om de volgende redenen:

• Vanwege beoordeling door de zaakrechter en mogelijkheid van bezwaar vindt de comparitie na antwoord slechts voor daarvoor geschikte zaken plaats.

• De advocaat of gemachtigde van gedaagde, die van deze procedure op de hoogte is, zijn cliënt informeren over de aard en de mogelijke gevolgen van een comparitie na antwoord.

• Gedaagde kan voorafgaand aan de comparitie na aanbrengen stukken indienen, al moet een (verkapte) conclusie van antwoord verboden worden. De reden daarvoor is, dat in dat geval de processuele gelijkheid ten nadele van de eiser zou doorslaan, als gedaagde na de comparitie na aanbrengen nogmaals een conclusie van antwoord zou mogen nemen.

• De substantiëringsplicht van art. 111 lid 3 Rv houdt in dat in de dagvaarding de al bekende verweren van gedaagde zijn opgenomen.

• Het ligt voor de hand, dat de comparitierechter gedaagde als eerste het woord zal geven om diens verweren toe te lichten.

• De afwezigheid van de conclusie van antwoord is een nadeel dat verdwijnt indien de comparitie na aanbrengen niets oplevert en voort geprocedeerd wordt. Omdat een minnelijke (deel-)regeling of deelregeling het enige resultaat van de comparitie na aanbrengen kan zijn, hetgeen de wil van beide partijen vereist, wordt de procespositie van gedaagde niet onevenredig benadeeld.

Onder deze omstandigheden zou de afwezigheid van een conclusie van antwoord in dit soort zaken de rechter niet hoeven beletten om zich een goed beeld te vormen van de verweren en de zaak inhoudelijk te behandelen.
Hogere kans op afdoening in der minne?
Er is ter comparitie nog geen conclusie van antwoord, waarin de gedaagde partij alle denkbare verweren inneemt tegen de bij dagvaarding ingestelde vorderingen. Denkbaar is, dat het formuleren van deze verweren en de daaraan verbonden (advocaat-)kosten de schikkingsbereidheid doen afnemen. Door reeds vóór de conclusie van antwoord een comparitie te houden, zou een zo groot mogelijke kans op een schikking of deelregeling bestaan en zouden de daarvoor geschikte zaken mogelijk op een snelle en informele wijze kunnen worden beëindigd. Als bepaalde geschillen, wij denken zeker ook aan zaken bij de sector kanton, inderdaad sneller zouden worden afgehandeld of in omvang beperkt, dan zou dat mogelijk een snelle en efficiënte rechtspleging bevorderen. Zou dat niet kunnen leiden tot kostenbesparingen? En zo ja, als die kostenbesparingen worden aangewend voor het bedrag dat bezuinigd moet worden door de verhoging van de griffierechten, zou daarmee een argument kunnen worden gevonden om daarvan (als is het maar gedeeltelijk) af te zien? Dit artikel is geschreven door mr. R.P.M. de Laat en prof. mr. A.W. Jongbloed en gepubliceerd in het Advocatenblad van 2 februari 2012. Prof. mr. A.W. Jongbloed is Hoogleraar Executie en Beslagrecht bij de Universiteit Utrecht. Mr. R.P.M. de Laat is advocaat bij De Advocaten van Van Riet te Utrecht. Hij is onder meer gastdocent Burgerlijk Procesrecht aan de Universiteit Utrecht.

AVVR

Team

Datum

02 Feb 2012