Het komt niet vaak voor dat een aanvrager verzoekt om vergoeding van inkomensschade als gevolg van een planologische wijziging. Om die reden is de onderhavige uitspraak al het bespreken waard. Daar komt nog eens bij dat de aanvrager kennelijk verkeerd is geadviseerd, omdat hij er anders waarschijnlijk geen zaak van zou hebben gemaakt, en de uitspraak wordt zelfs smeuïg.
Aanvrager exploiteert een loonwerk- en grondverzetbedrijf te Sluiskil. Hij heeft burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen verzocht om vergoeding van planschade die hij stelt te lijden als gevolg van het besluit van burgemeester en wethouders van 3 oktober 2007 om aan Zeeland Seaport krachtens artikel 19 lid 2 WRO vrijstelling te verlenen van het ter plaatse geldende bestemmingsplan voor het realiseren van een glastuinbouwgebied in de Smidschorrepolder. De Smidschorrepolder is op korte afstand van het bedrijf van aanvrager gelegen. Aanvrager heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat door de planologische wijziging van de agrarische bestemming in glastuinbouw het uitvoeren van loonwerk in de omgeving van zijn bedrijf niet meer tot de mogelijkheden zal behoren en hij als gevolg daarvan inkomsten derft. Daartoe heeft hij erop gewezen dat in de jaren 2006 en 2007 de omzet uit zijn agrarisch loonbedrijf achteruit is gegaan.
Nadat burgemeester en wethouders een deskundige om advies hebben gevraagd, wordt het verzoek afgewezen, omdat her geen causaal verband is tussen de door aanvrager beweerde omzetdaling in 2006 en 2007 en de planologische wijziging die het vrijstellingsbesluit meebrengt. Aanvrager is het oneens met dit besluit en maakt bezwaar, maar dit bezwaar wordt ongegrond verklaard, nadat dezelfde deskundige opnieuw om advies is gevraagd.
Derhalve stelt aanvrager beroep in bij de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank), maar dit beroep slaagt evenmin, zodat aanvrager hoger beroep instelt bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
Aanvrager betoogt dat hij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, schade lijdt door het vrijstellingsbesluit, omdat als gevolg daarvan zijn afnemers zijn vertrokken of zullen vertrekken en het hierdoor voor hem niet meer mogelijk is loonwerkactiviteiten te verrichten in de Smidsschorrepolder en hij aldus in zijn exploitatiemogelijkheden wordt beperkt. Onder verwijzing naar de door zijn accountant opgestelde “Indicatieve planschadeberekening Smidsschorrepolder” van 15 januari 2009 en verklaringen van opdrachtgevers, voert aanvrager aan dat burgemeester en wethouders zich ten onrechte niet hebben laten adviseren door een accountant.
De Afdeling overweegt dat voor een beoordeling van de door aanvrager overgelegde stukken, waarop aanvrager overigens geen accountantscontrole heeft laten toepassen, burgemeester en wethouders niet gehouden waren zich te doen laten adviseren door een accountant.
Bij de beoordeling van de door aanvrager gestelde inkomensschade dient voorop te staan dat de onderneming, waarvoor aanvrager om vergoeding van planschade heeft verzocht en waarvan hij één van de firmanten is, ten tijde van het van kracht worden van de planologische wijziging in het najaar van 2007 zowel loonwerk als grondverzetwerk verrichtte. Aanvrager stelt dat hij inkomensschade lijdt door het wegvallen van loonwerk in de Smidsschorrepolder. Uit de door aanvrager overgelegde gegevens, die betrekking hebben op de jaren 2003-2005 in vergelijking met de jaren 2006 en 2007, blijkt dat de onderneming al in 2006 is begonnen met de omschakeling van loonwerk naar grondverzetswerk. Verder blijkt uit die gegevens dat de omzet van de onderneming in de jaren 2006 en 2007 is gestegen. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat de omzetcijfers die aanvrager heeft overgelegd binnen het totale bedrijf een omzetstijging laten zien, aldus de Afdeling. Anders dan aanvrager kennelijk meent kan de daling van de omzet uit het loonwerk niet los worden gezien van de stijging van de omzet uit het grondverzetswerk. De door aanvrager overgelegde cijfers tonen verder over het jaar 2007 een bedrijfsresultaat dat hoger is dan enig resultaat in de jaren 2003 tot en met 2006. Over het resultaat van de onderneming in de jaren na de planologische maatregel heeft aanvrager geen informatie verschaft.
Uit het voorgaande volgt dat aanvrager, op wiens weg dat lag, de door hem gestelde inkomensschade niet heeft aangetoond. Daarbij merkt de Afdeling nog op dat de omschakeling van het loonwerk naar het grondverzetswerk - naar ter zitting is gebleken - veeleer uit economische motieven is geboren, verband houdende met de toetreding van de zoon van aanvrager tot de vennootschap onder firma, dan dat dit is ingegeven door wijziging van het planologisch regime.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank volgens de Afdeling terecht geoordeeld dat burgemeester en wethouders het verzoek om vergoeding van planschade terecht hebben afgewezen.