De vraag of ten tijde van de aankoop van een woning voor een redelijk denkende en handelende koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie voor omwonenden in ongunstige zin zou veranderen is naar vaste jurisprudentie beslissend voor de vraag of schade te voorzien is. Daarbij is van belang of er te dien aanzien concrete beleidsvoornemens bestonden die openbaar zijn gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft. In de onderhavige uitspraak, en dat maakt de uitspraak nu juist zo speciaal, stelt de aanvrager primair dat hij in de publicatie van het concrete beleidsvoornemen geen reden hoefde te zien om het concrete beleidsvoornemen in te zien.
Aanvrager is sinds 30 september 1994 eigenaar van het perceel en de daarop gelegen woning te Goirle. Hij heeft op 8 februari 2008 een aanvraag ingediend om vergoeding van schade ten gevolge van het door de gemeenteraad van de gemeente Goirle op 5 maart 2002 vastgestelde en door gedeputeerde staten van Noord-Brabant op 20 augustus 2002 goedgekeurde bestemmingsplan “Boschkens”, dat nader is uitgewerkt in het door burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle op 15 februari 2005 vastgestelde en door gedeputeerde staten op 17 maart 2005 goedgekeurde Uitwerkingsplan “Boschkens, deelgebied Zuid-oost A”. Deze planologische wijziging maakt woonbebouwing mogelijk op een afstand van ongeveer 40 meter ten noorden van het perceel van aanvrager, aan de overzijde van de Rillaersebaan. Aanvrager stelt dat de planologische wijziging heeft geleid tot waardevermindering van zijn woning.
Burgemeester en wethouders hebben de aanvraag ter advisering voorgelegd aan een deskundige. In het advies van april 2009, aangevuld op 20 oktober 2009, heeft de deskundige geconcludeerd dat de planologische wijziging heeft geleid tot een planologisch nadeel in de vorm van waardevermindering van € 12.000,--. Die schade dient volgens de deskundige evenwel voor rekening van aanvrager te blijven, omdat de planologische wijziging ten tijde van de koop van de onroerende zaak op 4 en 6 januari 1994 voorzienbaar was. In de op 5 januari 1993 vastgestelde en op 17 november 1993 in het Goirles Belang aangekondigde Structuurschets Goirle (hierna: de structuurschets) zijn de in geding zijnde gronden als toekomstige woonlocatie aangemerkt.
Burgemeester en wethouders hebben dat advies ten grondslag gelegd aan de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van de aanvraag, zodat aanvrager beroep instelt bij de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank), die het beroep evenwel ongegrond verklaart. Aanvrager stelt daarop hoger beroep in bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
In hoger beroep betoogt aanvrager dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij in het bericht in het Goirles Belang van 17 november 1993 over de structuurschets aanleiding had moeten zien om rekening te houden met de kans dat hij in de toekomst in een planologisch nadeliger situatie zou komen te verkeren. Hij voert primair aan dat hij in de publicatie geen reden hoefde te zien om de structuurschets in te zien, omdat het gehele gebied ten noorden van zijn perceel, inclusief het gebied dat in de structuurschets “Bakertand West” wordt genoemd, plaatselijk bekend stond en staat als “Boschkens” en als zodanig in de publicatie niet als woningbouwlocatie is genoemd.
De Afdeling overweegt dat in de publicatie in het Goirles Belang van 17 november 1993 op de gemeentepagina is vermeld dat het ruimtelijk beleid voor de middellange termijn in hoofdlijnen is vastgelegd in onder meer de structuurschets en dat de structuurschets de ontwikkeling van Goirle in de periode 1995 tot 2005 betreft. Voorts is vermeld dat de gemeenteraad, ingaande op de grote woningvraag, heeft besloten om naast de locaties Bakertand West en -Oost, ook het gebied van de Rielse Kwadrant als toekomstige woningbouwlocatie (voor de periode na 1995) aan te wijzen. Anders dan aanvrager betoogt, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat hij in die publicatie aanleiding had moeten zien om rekening te houden met de kans dat hij in de toekomst in een nadeliger situatie zou komen te verkeren. Gelet op de vermelding van de toekomstige woningbouwlocaties Bakertand West en -Oost alsmede de ligging van zijn woning nabij de weg Bakertand, had aanvrager in de publicatie aanleiding moeten zien om de structuurschets in te zien. De rechtbank heeft terecht overwogen dat aanvrager zijn stelling dat het gehele gebied ten noorden van zijn perceel, inclusief het gebied dat in de structuurschets “Bakertand West” wordt genoemd, destijds door iedereen “Boschkens” werd genoemd, niet met voldoende bewijsstukken heeft onderbouwd en dat dit evenmin volgt uit de tekeningen bij de structuurschets. Op de tekeningen in de structuurschets is het groene bosgebied ten noorden van de Rillaersebaan aangeduid als “Boschkens” en zijn de in geding zijnde gronden aangeduid als bouwland respectievelijk als woonbebouwing en bouwlocatie “Bakertand West”. Aanvrager heeft met de in hoger beroep overgelegde stukken evenmin aannemelijk gemaakt dat het gehele gebied ten noorden van zijn perceel destijds “Boschkens” werd genoemd. Op de stafkaarten staat de naam “Boschkens” in het groene bosgebied ten noorden van de Rillaersebaan en niet op de in geding zijnde gronden. Voorts is de overgelegde toeristenkaart wegens zijn grote schaal onvoldoende gedetailleerd om daaruit conclusies te kunnen trekken. Tot slot bieden het Burgerjaarverslag 2008 noch de krantenpublicaties ondersteuning van aanvragers stelling. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de in de publicatie gebruikte aanduidingen “Bakertand West” en “Bakertand Oost” in combinatie met de melding woningbouw voor aanvrager in ieder geval aanleiding hadden moeten zijn om nadere informatie in te winnen bij de gemeente over de toekomstplannen voor de gronden ten noorden van de Rillaersebaan.
Aanvrager betoogt subsidiair dat de rechtbank heeft miskend dat uit de structuurschets niet kan worden afgeleid dat de in geding zijnde gronden zouden worden bestemd voor woningbouw.
De Afdeling overweegt daarop dat de woning van aanvrager is gesitueerd direct ten zuiden van de Rillaersebaan en ten oosten van de voormalige Dr. Keyzerlaan. In de structuurschets is op pagina 58 de kaart van Bakertand West opgenomen en daarop zijn de gronden ten noorden van het perceel van aanvrager, direct aan de overzijde van de Rillaersebaan en ten oosten van de Dr. Keyzerlaan, aangemerkt als uitbreidingslocatie wonen. Op pagina 59 is daarover vermeld dat het gebied voornamelijk bestaat uit oude bouwlanden grenzend aan het bosgebied “Boschkens” met daarin medische voorzieningen (instellingen) en verspreide bebouwing. Voorts is op pagina 71 van de structuurschets aangegeven dat de locaties Bakertand West en Oost zijn aangewezen als toekomstige woningbouwlocatie na 1995. Daarbij is vermeld dat het onder meer gaat om bouwlocaties ten noorden van de Rillaersebaan en is verwezen naar de kaart “Uitwerking bouwlocatie Bakertand” op pagina 73. Op die kaart is het gebied ten noorden van het perceel van aanvrager, dat is gelegen aan de oostzijde van de voormalige Dr. Keyzerlaan en dat aan de west/noordzijde grenst aan het gebied “Boschkens”, aangeduid als woonbebouwing. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat uit de structuurschets niet kan worden afgeleid dat de in geding zijnde gronden zouden worden bestemd voor woningbouw.
Naschrift
Alhoewel aanvrager in de onderhavige uitspraak niet slaagt in zijn opzet, geeft het toch te denken. Uit de overwegingen van de Afdeling lijkt namelijk te volgen dat de primaire stelling van aanvrager in een andere situatie wel kans van slagen kan hebben. Als hieruit enige lering kan worden getrokken, dan is het wel dat de inhoud van een publicatie van een planologisch ongunstige wijziging al grote gevolgen kan hebben voor de voorzienbaarheid van planschade.