0%

Gepubliceerd op: 15 Jul 2013

Hoogte en omvang van stacaravans te groot ingeschat in het kader van planvergelijking

Hoogte en omvang van stacaravans te groot ingeschat in het kader van planvergelijking

Bij tussenuitspraak van 16 juli 2012 stelt de Rechtbank Haarlem het college van burgemeester en wethouders van Wormerland in de gelegenheid om het bestreden besluit te herstellen. Het college is het oneens met deze tussenuitspraak en probeert de rechtbank op inhoudelijke gronden tevergeefs te overtuigen. De rechtbank laat deze gronden buiten beschouwing en vernietigt het besluit. Ik veronderstel dat het college hoger beroep heeft ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, hetwelk zeker niet kansloos mag worden geacht, alhoewel het feitenrelaas wat te wensen overlaat.

In de tussenuitspraak van 16 juli 2012 is met betrekking tot planvergelijking 1 - onder meer - overwogen dat door partijen niet wordt betwist dat een stacaravan per definitie beperkt is in omvang en dat er geen stacaravans bestaan die hoger zijn dan 3.30 meter. Het college heeft dan ook ten onrechte, aldus de rechtbank, aan zijn besluit het SAOZ advies ten grondslag gelegd voor zover daarin is aangenomen dat in het oude bestemmingsplan geen maatvoering voor stacaravans was opgenomen, waardoor het niet uitgesloten was dat de stacaravans een aan de recreatiewoningen gelijke goot- en nokhoogte konden hebben. Evenmin kan zonder nadere onderbouwing, die thans ontbreekt, worden aangenomen dat er stacaravans bestaan met een oppervlakte van 70 m². Het standpunt van het college dat een recreatiewoning met een goot- en nokhoogte van 3 respectievelijk 5 meter en een oppervlakte van 70 m² geen nadelig effect heeft op het uitzicht berust daarmee niet op een deugdelijke motivering.

Met betrekking tot planvergelijking 2 is - onder meer - overwogen dat het college niet het advies van de commissie bezwaarschriften, gebaseerd op het advies van SAOZ, op het punt van de opstelling van de recreatiewoningen aan het besluit ten grondslag kan leggen, omdat dit advies innerlijk tegenstrijdig is nu enerzijds een lineaire opstelling van recreatiewoningen langs het perceel van eiser onwaarschijnlijk wordt genoemd, terwijl anderzijds wordt gesteld dat een dergelijke opstelling niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten. Voorts wordt in het advies van de SAOZ niet ingegaan op het landelijk karakter van de woonomgeving.

Nu het college de gebreken die aan het bestreden besluit kleven niet heeft hersteld, ondanks dat hij daartoe bij tussenuitspraak in de gelegenheid is gesteld, wordt het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.

Naschrift

Voor de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Dit uitgangspunt geldt evenzeer voor de vaststelling van de eventuele waardevermindering. Slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van voormeld uitgangspunt afgeweken moet worden.

In de onderhavige uitspraak stelt de rechtbank dat het college ten onrechte aan zijn besluit het SAOZ advies ten grondslag heeft gelegd voor zover daarin is aangenomen dat in het oude bestemmingsplan geen maatvoering voor stacaravans was opgenomen, waardoor het niet uitgesloten was dat de stacaravans een aan de recreatiewoningen gelijke goot- en nokhoogte konden hebben. Ik kan deze overweging van de rechtbank niet volgen.

Als de Afdeling al overweegt (onder meer uitspraken van 30 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW6912, die ik eerder heb besproken, en  16 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8532 ) dat de planologische situatie bij gebreke van een bestemmingsplan wordt bepaald, waarin niet of nauwelijks beperkingen zijn opgenomen, zodat bij de planvergelijking met ruime bouwmogelijkheden rekening moet worden gehouden, dan zie ik niet in waarom, als in het oude bestemmingsplan geen maatvoering voor stacaravans is opgenomen, de stacaravan geen aan de recreatiewoningen gelijke goot- en nokhoogte en oppervlakte konden hebben.

Dat er normaliter geen stacaravans worden gebouwd met een oppervlakte van 70 m² acht ik evenmin een hard argument. Een op maat gemaakte stacaravan kan wel een dergelijke oppervlakte hebben, zodat dit niet met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten.

Dit geldt ook voor de stelling van de rechtbank dat het tegenstrijdig wordt geacht dat het college enerzijds stelt dat een lineaire opstelling van recreatiewoningen langs het perceel van aanvrager onwaarschijnlijk wordt genoemd, terwijl anderzijds wordt gesteld dat een dergelijke opstelling niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten. Met aan zekerheid grenzende onwaarschijnlijkheid is namelijk een meer dan overtreffende trap van onwaarschijnlijk.

Rechtbank Haarlem 28 augustus 2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:BX7297

Datum

15 Jul 2013