De Hoge Raad heeft op 6 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1341) bepaald dat voor een werknemer die weigert passende arbeid te verrichten de aanspraak op loon geheel komt te vervallen, ook over het deel van de werktijd waarvoor de werknemer arbeidsongeschikt is.
Artikel 7:629 lid 3 sub c BW bepaalt dat een werknemer gedurende de periode dat hij arbeidsongeschikt is geen recht heeft op loon “voor de tijd, gedurende welke hij, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond passende arbeid voor de werkgever of voor een door de werkgever aangewezen derde, waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt, niet verricht”.
Feiten
De werknemer heeft zich op 9 juli 2009 ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft op 9 december 2009 geadviseerd de werknemer per 14 december 2009 in te zetten voor halve dagen in aangepaste taken. Verder adviseerde de bedrijfsarts de werkzaamheden per 4 januari 2010 op te bouwen naar 6 uur per dag, waarbij geleidelijk ook zijn eigen taken weer zouden kunnen worden opgepakt. Op 28 januari 2010 kan vervolgens weer volledige werkhervatting plaatsvinden.
De werknemer heeft over de periode van 14 december 2009 tot 28 januari 2010 geen passende werkzaamheden verricht. Om deze reden heeft de werkgever over die periode geen salaris betaald. De werknemer vordert in een procedure bij de Rechtbank Midden-Nederland betaling van zijn salaris voor het deel dat hij in deze periode nog volledig arbeidsongeschikt was. De werkgever stelt dat het volledige salaris mag worden stopgezet, ook voor het aantal uren, dat de werknemer ziek was. De Rechtbank Midden-Nederland concludeert dat verschillende gerechtshoven verschillend hierover hebben geoordeeld. De kantonrechter verzoekt de Hoge Raad bij wijze van prejudiciële beslissing zich hierover uit te laten.
Arrest Hoge Raad
De Hoge Raad acht het van belang dat ook in artikel 7:629 lid 3 onder b en d tot en met f BW de woorden ‘voor de tijd, gedurende welke’ worden gebruikt. Gelet op de aard van de daarin genoemde gedragingen (belemmeren van de genezing, niet meewerken aan voorschriften om passende arbeid te verrichten, niet meewerken aan het opstellen van een plan van aanpak, niet tijdig indienen WIA-aanvraag) kunnen daar deze woorden slechts betekenen: de periode waarin de werknemer het desbetreffende gedrag vertoont. Om die reden is niet aannemelijk dat dezelfde woorden in artikel 7:629 lid 3 onder c BW een andere betekenis zouden hebben.
Een verdere aanwijzing voor een uitleg waarbij het recht op loon geheel vervalt gedurende de periode waarin de werknemer weigert gedeeltelijk passende arbeid te verrichten vloeit voort uit artikel 7:627 BW. Hierin is bepaald dat geen loon is verschuldigd voor niet gewerkte uren. Een uitleg van artikel 7:629 lid 3 onder c BW die inhoudt dat enkel geen loon is verschuldigd voor niet gewerkte uren ligt niet voor de hand, omdat dat een herhaling van artikel 7:627 BW inhoudt.
Tot slot hecht de Hoge Raad belang aan de parlementaire geschiedenis. Hieruit blijkt, dat de loonsanctie ertoe strekt de werknemer te stimuleren zijn herstel en re-integratie te bevorderen. De sanctie op overtreding van de voorschriften van artikel 7:629 lid 3 BW is dat de werknemer zijn recht op loonbetaling verliest. Deze sanctie is voldoende afschrikwekkend om te waarborgen dat de werknemer zijn eigen re-integratie serieus oppakt. Er zijn gevallen denkbaar - aldus nog steeds de parlementaire geschiedenis -, bijvoorbeeld wanneer de werknemer slechts een geringe overtreding heeft begaan, waarin een volledige beëindiging van de loondoorbetaling onredelijk zou zijn. Tegen dergelijk misbruik van de sanctieregeling wordt de werknemer beschermd door de eisen van redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 BW. De werkgever zal de sanctie niet kunnen toepassen, indien dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aanvaardbaar is.
De Hoge Raad concludeert dan ook dat bij het weigeren van het verrichten van passende werkzaamheden in het kader van re-integratie de aanspraak op loon geheel komt te vervallen, ook over het deel van de werktijd waarvoor de werknemer arbeidsongeschikt is.
Conclusie
Uit het arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2014 vloeit voort dat een werkgever een werknemer die weigert in het kader van zijn re-integratie passende arbeid te verrichten, hoewel hij hiertoe wel in staat wordt geacht, in het geheel geen salaris hoeft te betalen.
Overigens kan de werkgever alleen een beroep hierop doen, indien hij de werknemer daarvan onverwijld kennis heeft gegeven, nadat bij hem het vermoeden van het bestaan van het weigeren van passende werkzaamheden is gerezen of redelijkerwijs had behoren te rijzen.
Volledig arrest:
Hoge Raad 6 juni 2014 ECLI:NL:HR:2014:1341