0%

Gepubliceerd op: 20 Jun 2010

Het (gezoneerde) industrieterrein in de Crisis- en herstelwet

Met ingang van 31 maart 2010 is de Crisis- en herstelwet in werking getreden. De Crisis- en herstelwet beoogt de procedures rondom daartoe aangewezen bouw- en infrastructurele projecten te versnellen om zo de werkgelegenheid te bevorderen. Daarnaast voorziet de Crisis- en herstelwet in de wijziging van een groot aantal wetten, zonder dat de crisis daartoe noodzaakt. Één van de belangrijkste en zelfs permanente veranderingen betreft de wijziging van het begrip ‘industrieterrein' in de Wet geluidhinder.

Voor het voorkomen van geluidhinder vanwege bedrijventerreinen is de Wet milieubeheer het wettelijke kader. Geluidhinder wordt primair gereguleerd door de Wet milieubeheer, door het verbinden van voorschriften aan milieuvergunningen en door algemene regels, zoals het Besluit algemene regels voor inrichtingen. Voor de wijze waarop de geluidhinder vanwege een inrichting wordt gereguleerd, is van belang of de inrichting al dan niet is gesitueerd op een (gezoneerd) industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder.

Wet geluidhinder vóór 31 maart 2010

Tot 31 maart 2010 werd een industrieterrein in de Wet geluidhinder kort gezegd gedefinieerd als een terrein waaraan een bestemming is gegeven die de mogelijkheid van vestiging van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, insluit. Deze inrichtingen worden ook wel A-inrichtingen of grote lawaaimakers genoemd.

Op grond van de Wet milieubeheer moet in een bestemmingsplan een zone worden vastgesteld waarbuiten de geluidsbelasting vanwege een industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet mag overschrijden. De grens van deze geluidszone wordt bepaald aan de hand van de maximaal vergunde geluidsemissie vanwege A-inrichtingen op het industrieterrein. Anders gezegd, naarmate de vergunde geluidsemissie vanwege grote lawaaimakers op het industrieterrein hoger is, komt de zonegrens verder te liggen. Immers, de geluidsbelasting vanwege dat terrein mag de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan.

Praktijk

In de praktijk zijn op een bedrijventerrein zelden alleen maar grote lawaaimakers gevestigd. Grote lawaaimakers worden vaak omringd door andere inrichtingen om de geluidhinder voor omwonenden te beperken. Tot het (recente) verleden werd door veel gemeenten het gehele industrieterrein meegenomen bij de vaststelling van de geluidszone.

Dit had onder meer tot gevolg dat ook de geluidsemissie van minder grote lawaaimakers bij de totale geluidsemissie werd betrokken, waardoor de geluidruimte binnen de zone per bedrijf werd beperkt.

Ingeval dan een aanvraag milieuvergunning werd ingediend, waarin werd voorzien in een hogere geluidsemissie, dan moest die vergunning wel eens worden geweigerd, omdat er niet genoeg geluidruimte meer over was vanwege de aanwezigheid van andere geluidsproducerende bedrijven, niet zijnde grote lawaaimakers.

Het positieve gevolg voor omwonenden die niet op het industrieterrein en buiten de geluidszone woonachtig waren, was (bovendien) dat ook minder grote lawaaimakers zich moesten houden aan de geluidszonegrens van 50 dB(A).

Jurisprudentie

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een reeks van (recente) uitspraken overwogen dat bij de vaststelling van de geluidszone alleen de inrichtingen dienen te worden betrokken die liggen op gronden waarop ‘grote lawaaimakers' zijn toegestaan. Volgens de Afdeling kunnen alleen die gronden als industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder worden aangemerkt.

Gelet op de praktijk is het in dit licht dan niet vreemd om aan te nemen dat in die situatie er minder A-inrichtingen op een industrieterrein zijn gevestigd dan bij de vaststelling van de geluidszone is aangenomen. Hierdoor neemt de beschikbare geluidruimte per grote lawaaimaker op het industrieterrein toe. De beschikbare geluidruimte hoeft namelijk met minder A-inrichtingen te worden gedeeld, waardoor er ruimte kan ontstaan voor uitbreiding van de bestaande activiteiten van grote lawaaimakers met een toename van de geluidsemissie of zelfs de nieuwvestiging van een of meerdere grote lawaaimakers.

Daarnaast zijn die inrichtingen die voorheen nog op het industrieterrein met bijbehorende geluidszone waren gelegen maar geen grote lawaaimakers zijn, door voornoemde uitspraak niet meer op het industrieterrein gevestigd. Wat betreft de toegestane geluidsemissies komen die inrichtingen onder de werking van het Besluit algemene regels voor inrichtingen, de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening en de gemeentelijke nota geluidhinder te vallen. Welk effect dat heeft op de totale geluidsemissie van die inrichtingen is niet bekend, maar de bescherming die omwonenden aan de geluidszonegrens van 50 dB(A) ontleenden, is hierdoor in ieder geval op deze inrichtingen komen te vervallen.

Wijziging begrip 'industrieterrein'

In de Crisis- en herstelwet is voorzien in de wijziging van het begrip ‘industrieterrein'. Thans wordt een industrieterrein kort gezegd gedefinieerd als een terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van ‘grote lawaaimakers'.

Door deze wijziging is het weer mogelijk geworden om een akoestisch optimale indeling binnen het gezoneerde industrieterrein te realiseren. Daarmee heeft de wetgever in feite dus niets anders gedaan dan de praktijk van voor de laatste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te bevestigen.

Slotsom

Het lijkt er dan ook sterk op dat met de Crisis- en herstelwet een einde is gemaakt aan een praktisch probleem dat door jurisprudentie is ontstaan. De gemeente krijgt nu immers de nodige beleidsvrijheid om de omvang van het industrieterrein, waarop de zone is gebaseerd, vast te leggen.

De vraag is echter of elke grote lawaaimaker wel is gebaat bij een geluidszone die meer inrichtingen insluit dan louter de grote lawaaimaker(s) zelf. De beschikbare geluidruimte binnen een bestaande geluidszone is immers kleiner naarmate het industrieterrein groter wordt opgevat.

De grote lawaaimaker dient dan ook alle voors en tegens goed in kaart te brengen alvorens hij besluit om het besluit tot vastlegging van de omvang van het industrieterrein niet aan te vechten. Door niets te doen, kan de grote lawaaimaker zijn eigen graf graven.

Datum

20 Jun 2010