De fiscus heeft als enige het zogeheten ‘bodemrecht' (= verhaalsrecht op bodemzaken). Indien een bodem door een belastingschuldige wordt gehuurd, kan de betreffende verhuurder van deze bodem soms ook onaangenaam worden verrast, in die zin dat het fiscale bodembeslag soms ook zijn/haar zaken kan treffen. Aan welke gevallen moet u dan denken en wat kan een verhuurder hiertegen doen?
Op grond van artikel 22 van de Invorderingswet 1990 mag de fiscus beslag leggen ofwel kan zij zich met voorrang verhalen op alle roerende zaken die zich op de bodem van de belastingschuldige bevinden en die ter stoffering van die bodem dienen. Een zeer vergaand recht derhalve.
Onder ‘bodem' wordt verstaan het perceel of het gedeelte van een perceel dat bij de belastingschuldige - voor welk doel dan ook - in gebruik is en waarover hij onafhankelijk van anderen de - feitelijke - beschikking heeft. Met ‘stoffering' in de zin van art. 22 lid 3 Invorderingswet 1990 wordt bedoeld al hetgeen strekt tot gebruik van het perceel overeenkomstig zijn bestemming. In de jurisprudentie is uitgemaakt dat bijvoorbeeld inventaris en machines hieronder vallen. Geen bodemzaken zijn ondermeer: voorraad, grondstoffen en het wagenpark.
Indien de belastingschuldige huurder is dan kan een verhuurder als "derde" ook te maken krijgen met een bodembeslag ten laste van de huurder.
Zo worden horecabedrijven regelmatig aan derden "verpacht", wat inhoudt dat zowel het pand als het daarin uitgeoefende bedrijf door de eigenaar aan een derde worden verhuurd. Ook vindt vaak verhuur van een strandtent plaats, waarbij de verhuurder de grond huurt van de overheid en eigenaar is van de strandtent. En hoe zit het met het plaatsen van een "inbouwpakket" in het casco gehuurde? Is dat aan te merken als een roerende zaak of is dit pakket via natrekking onderdeel gaan uitmaken van het gehuurde.
Roerend of onroerend
Zoals reeds aangegeven kan bodembeslag enkel worden gelegd op "roerende zaken". Volgens de wet zijn onroerend: de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de met de grond verenigde beplantingen en de werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken (art. 3:3 lid 1 BW). De overige zaken zijn "roerend" (art. 3:3 lid 2 BW).
Volgens art. 3:4 BW is hetgeen krachtens verkeersopvatting onderdeel van de hoofdzaak uitmaakt en zodanig met die hoofdzaak is verbonden dat het daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht, een bestanddeel van die zaak. Cruciale vraag bij de bepaling of een roerende zaak krachtens verkeersopvatting bestanddeel is/wordt van een onroerende zaak is of de onroerende zaak zonder dit bestanddeel incompleet is. Daarbij is de functie van het bestanddeel niet van belang. Bij apparatuur in een bedrijfsruimte gaat het er om of de apparatuur en het gebouw naar verkeersopvatting tezamen als één zaak moeten worden gezien. Zijn beide in constructief opzicht specifiek op elkaar afgestemd, dan is dit aanleiding om te veronderstellen dat sprake is van een bestanddeel in vorenbedoelde zin. Zo blijkt ondermeer uit de jurisprudentie dat zulks het geval is met een verwarmingsinstallatie en systeemplafonds in een gebouw. Deze zaken zijn een bestanddeel van het gebouw (lees: het gehuurde) geworden.
Art. 5:3 BW bepaalt verder dat bestanddelen, die - voordat deze onderdeel werden van de onroerende zaak en (nog) niet in eigendom toebehoorden van de eigenaar - via natrekking eigendom worden van de eigenaar van de onroerende zaak, voorzover de wet niet anders bepaalt. Uitzonderingen zijn bijvoorbeeld mandeligheid of opstal.
Acties verhuurder
Het is dus niet altijd direct duidelijk welke zaken in het gehuurde door een bodembeslag worden getroffen, zodat er discussie kan ontstaan tussen verhuurder en de fiscus wat wel en wat niet kan worden beslagen.
In die gevallen kan een verhuurder tegen de uitoefening van het bodemrecht c.q. uitwinning van de zaken opkomen door een beroepschrift aan de directeur der belastingen voor te leggen (= administratief beroep).
Daar tegen een beslissing van de directeur op het beroep geen hogere voorziening openstaat is het verstandig om ook tijdig verzet aan te tekenen bij de burgerlijke rechter (hogere voorziening wel mogelijk). In deze procedures dient de verhuurder zijn eigendomsrecht aan te tonen.
In het kader van de verpachting van een bedrijf hoeft de verhuurder zich niet zo veel zorgen te maken, nu - naast de bedrijfsruimte - ook de inventaris en aanwezige apparatuur door huurder van de eigenaar is gehuurd. Dit wordt eerst anders indien de huurder zelf ook in het gehuurde heeft geïnvesteerd, bijvoorbeeld door het plaatsen van een nieuwe bar. Alsdan dient te worden nagegaan of die bar "roerend" is, dan wel aan te merken als een werk dat duurzaam met de grond is verenigd dan wel als bestanddeel onderdeel is gaan uitmaken van het gebouw. Ditzelfde kun je afvragen bij de onderdelen van een inbouwpakket. Zoals eerder aangegeven zijn systeemplafonds en verwarmingsinstallaties wel onroerend geworden. Maar hoe zit het nu met armaturen, tussenwanden, vloerbedekking etc? Dat hangt af van de omstandigheden van het geval.
En hoe zit het met de verhuur van een horecabedrijf op het strand (strandtent), dat enkel voor de duur van 7 maanden (zomerseizoen) daar wordt neergezet. Is de strandtent roerend of onroerend? De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 31 oktober 1997 (NJ 1998, 97) overwogen dat er het erom gaat of het betreffende gebouw naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en of deze bestemming naar buiten kenbaar is. Daar een strandpaviljoen slechts een beperkt deel van het jaar op de gehuurde grond staat, is geen sprake van "duurzaam ter plaatse blijven", zodat een strandtent als roerend wordt aangemerkt. Zie ook Hof Amsterdam, 7 maart 1996 (KGK 1996, 1398).
Wat nu als de Ontvanger bodembeslag legt op de door de belastingschuldige gehuurde strandtent? Kan de verhuurder van de strandtent daartegen opkomen. Procureur Generaal mr. Huydecoper meent in zijn conclusie bij het arrest van de Hoge Raad van 17 april 2009 (LJN BH 4061) van niet. De betreffende strandtent werd als roerend gekenmerkt en als "bodemzaak" aangemerkt. Gehuurd is immers de ondergrond, het paviljoen en verder toebehoren (dat zich in zijn geheel bevindt op de bodem van de belastingschuldige. Dit past uitstekend in de aan artikel 22 Invorderingswet 1990 ten grondslag liggende gedachte.
Ook het eigendomsrecht van een derde van een roerende zaak op de bodem wordt ontzien in die gevallen waarin sprake is van reële eigendom van de derde. Onder reële eigendom van de derde wordt volgens artikel 22.8.10 Leidraad Invordering 2008 verstaan de situatie waarin de zaken zowel juridisch eigendom zijn van de derde, als in economisch opzicht in overwegende mate aan hem toebehoren. Indien de economische verhouding tussen de belastingschuldenaar en de zaken aanleiding geeft deze als zijn zaken aan te merken, dan is geen sprake van reëel eigendom. Denk hierbij onder meer aan het geval waarin zaken zijn geleverd onder eigendomsvoorbehoud. Op dergelijke zaken kan dus gewoon verhaal worden genomen.
Er zijn ook situaties denkbaar waarin sprake is van reëel eigendom, maar verhaal op de roerende zaken toch gerechtvaardigd is. De leidraad noemt vijf situaties. Ik vermeld er hier één, namelijk de situatie waarin een derde zaken bijvoorbeeld in bruikleen aan de belastingschuldige ter beschikking heeft gesteld, terwijl daarnaast tussen de derde en de belastingschuldige een afnameverplichting of afnamebeding ten behoeve van de derde is overeengekomen. Brouwerijcontracten vallen onder deze situatie.
Voorkomen gevolgen bodembeslag
Indien bodembeslag dreigt zijn er verschillende manieren denkbaar om het karakter van een bodemzaak aan een goed te ontnemen, zodat deze goederen niet onder het te leggen bodembeslag kunnen vallen. Wellicht is het nog mogelijk om - voordat bodembeslag wordt gelegd - de bodemzaken fysiek van de bodem te verwijderen. Dit wordt de zogenaamde afvoerconstructie genoemd. Er zijn ook andere constructies bedacht die niet zien op de zaken maar die betrekking hebben op de bodem. Een voorbeeld daarvan is het beëindigen van de huurrelatie, voordat het bodembeslag wordt gelegd. In dat geval verandert niet de aard van de zaak, maar de aard van de bodem, daar deze dan niet meer feitelijk in gebruik is bij de belastingplichtige. De meest bekende constructie die betrekking heeft op de bodem, betreft de verhuurconstructie, waarover veel jurisprudentie bestaat. In de kern draait het om verhuur van de bodem aan een derde, welke derde veelal een schuldeiser zal zijn van de huurder, bijvoorbeeld een pandhouder.
Conclusie
Er zijn dus meerdere constructies, zoals de afvoerconstructie/verhuurconstructie, die een dreigend bodembeslag in de weg kunnen staan. Een verhuurder die zijdelings wordt getroffen door een bodembeslag ten laste van zijn of haar huurder kan tegen dit beslag opkomen indien hij kan aantonen dat het onroerende zaken betreft of sprake is van reëel eigendom. Nu voor de fiscus niet altijd duidelijk is hoe de eigendomsverhoudingen liggen, legt zij gewoon bodembeslag en verneemt zij dan wel wie er piept. Als verhuurder is het dan zaak snel en adequaat te handelen, wat ondermeer kan via het voeren van een snelle beroepsprocedure, dan wel een verzetprocedure met eventueel de mogelijkheid van een hogere voorziening.