0%

Gepubliceerd op: 03 Jan 2020

Faillissement voorkomen door bezittingen te verkopen?

Faillissement voorkomen door bezittingen te verkopen?
Deze strategie is onlangs ingezet door een franchisenemer van KFC Holdings (hierna: “KFC”). Wat was er aan de hand? KFC had het faillissement aangevraagd van één van haar franchisenemers. De franchisenemer erkende de vordering van aanvraagster KFC en de aangevoerde steunvorderingen. Vaak is dat al voldoende om aan te nemen dat aan de in artikel 1 Fw neergelegde vereisten voor een faillissement is voldaan. De franchisenemer stelde echter dat haar faillissement niet kon worden uitgesproken en voerde daartoe drie argumenten aan. Ten eerste stelde de franchisenemer dat KFC geen executiemaatregelen jegens haar mocht treffen omdat er sprake was van schuldeisersverzuim. De franchisenemer wilde namelijk haar activa (de onderneming) verkopen. Met de opbrengst daarvan kon zij de vordering van KFC betalen. KFC dwarsboomde dit echter. Op grond van de tussen partijen gesloten franchiseovereenkomst konden de activa slechts worden verkocht met goedkeuring van KFC en die goedkeuring weigerde zij te verlenen. De rechtbank veegde dit argument snel van tafel. Eén van de in artikel 6:58 BW neergelegde vereisten voor schuldeisersverzuim is namelijk dat de schuldenaar kan en wil nakomen. Daaraan was niet voldaan aangezien de franchisenemer niet in staat was de vordering van KFC te betalen. Schuldeisersverzuim was dus niet aan de orde. Het tweede argument dat de franchisenemer aanvoerde was dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was dat KFC het faillissement aanvroeg. In dat kader voerde zij onder meer aan dat KFC actief verhinderde dat de franchisenemer haar schuld kon betalen. De rechtbank volgde dit argument evenmin. In de franchiseovereenkomst was namelijk opgenomen dat de franchisenemer verplicht was KFC te informeren over de condities waartegen hij de activa wilde verkopen. Dat heeft de franchisenemer echter niet gedaan en daarom heeft KFC de door de franchisenemer voorgedragen kandidaat-kopers niet goedgekeurd. In plaats daarvan heeft KFC haar voorkeur kenbaar gemaakt voor een andere kandidaat-koper. Daarmee is de franchisenemer vervolgens in onderhandeling getreden maar het is niet gelukt om overeenstemming te bereiken. De rechtbank oordeelde dat onder deze omstandigheden niet kon worden geconcludeerd dat de faillissementsaanvraag naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In dat kader overwoog de rechtbank dat KFC er belang bij had dat haar vordering zou worden voldaan. Daarmee was haar belang bij een faillissement gegeven aangezien een faillissement leidt tot het te gelde maken van het vermogen van de onderneming met als doel de schuldeisers (voor zover en zoveel mogelijk) te voldoen. Er bestond geen uitzicht op een onderhandse verkoop van de activa buiten faillissement binnen een korte termijn. Daarom werd verder uitstel van betaling niet gerechtvaardigd door de belangen van de franchisenemer. Het derde en laatste argument dat de franchisenemer heeft aangevoerd om haar faillietverklaring te voorkomen, is dat KFC misbruik maakte van haar bevoegdheid door het faillissement aan te vragen. KFC zou daarmee alleen maar hebben willen bereiken dat zij zelf (of een aan haar gelieerde partij) de activa tegen liquidatiewaarde kon opkopen. Ook dit argument kon de franchisenemer niet redden. De rechtbank oordeelde dat de enkele stelling dat KFC het faillissement heeft aangevraagd met als doel de activa zelf tegen liquidatiewaarde te kunnen kopen, niet kan leiden tot de conclusie dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid. Immers, er wordt een onafhankelijke curator aangesteld die de belangen van de gezamenlijke schuldeisers behartigt. De curator zal het vermogen van de gefailleerde tegen een zo hoog mogelijke prijs te gelde maken. Dit vormt voldoende waarborg tegen de vrees dat KFC er op uit zou zijn om zich ten koste van andere schuldeisers te bevoordelen. Zoals gezegd, had de franchisenemer de vordering van KFC (de aanvraagster) en het bestaan van de steunvorderingen erkend. Op grond daarvan concludeerde de rechtbank dat summierlijk was gebleken dat de franchisenemer verkeerde in de toestand dat zij had opgehouden met betalen. De franchisenemer werd failliet verklaard. Deze bijdrage verscheen eerder op INS Updates (nummer 15 2019). De volledige uitspraak is terug te lezen op Rechtspraak.nl.

Tags

Datum

03 Jan 2020