Zowel in artikel 49 WRO als in artikel 6.1 Wro is bepaald dat burgemeester en wethouders aan een belanghebbende planschadevergoeding kunnen toekennen, indien de vergoeding van geleden of te lijden schade niet (voldoende) door koop, onteigening of anderszins is verzekerd. De laatste situatie doet zich in de onderhavige zaak voor.
Een eigenaar van een recreatiewoning vraagt burgemeester en wethouders van Ommen per schrijven van 19 mei 2009 om vergoeding van de door hem geleden planschade als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Buitengebied, artikel 30-herziening”, op grond waarvan het de eigenaar niet meer is toegestaan om op zijn perceel maximaal twee recreatiewoningen bij zijn huidige recreatiewoning te bouwen.
Burgemeester en wethouders besluiten daarop de door de eigenaar geleden schade in natura te compenseren door hem, gedurende een periode van in totaal vijf jaar, de mogelijkheid te bieden volgens de oude bestemming te bouwen. Daartoe zouden de eigenaar en/of diens rechtsopvolger(s) dan binnen een periode van twee jaar een bouwaanvraag moeten indienen. Binnen drie jaar nadat de bouwvergunning en het projectbesluit (of ontheffing van het bestemmingsplan) onherroepelijk zouden zijn geworden, zou feitelijk met de bouw gestart moeten worden. Indien de compensatie in natura niet tot stand gebracht zou kunnen worden, zouden burgemeester en wethouders alsnog een financiële vergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der ontvangst van de aanvraag, aanbieden na daartoe deskundig advies te hebben ingewonnen, tegen welk besluit uiteraard bezwaar en beroep zouden openstaan. De eigenaar is het met dit besluit oneens en maakt bezwaar. Dat bezwaar wordt ongegrond verklaard.
De eigenaar voert daartegen in beroep bij de Rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) onder meer aan dat hij een voorkeur heeft voor financiële compensatie, nu hij geen plannen heeft om in de toekomst te gaan bouwen en ook geen verkoopplannen heeft. Bovendien acht de eigenaar het onzeker dat de provincie medewerking zal verlenen aan de bouw van extra recreatiewoningen. Voorts vindt de eigenaar het onjuist dat de omvang van de uit te keren schadevergoeding, in het geval dat de bouw van twee recreatiewoningen niet mogelijk blijkt, niet is gedefinieerd en dat geen termijn is gesteld waarbinnen in dat geval tot betaling moet worden overgegaan.
Burgemeester en wethouders stellen daarop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) bij uitspraak van 27 april 2005 in zaak nr. 200406319/1 (LJN AT4747) in een soortgelijk geval heeft overwogen dat de geleden schade anderszins was verzekerd als bedoeld in artikel 49 WRO. Dat de aanvrager van de planschadevergoeding een voorkeur had voor een schadevergoeding in natura, deed volgens de Afdeling niets af aan de volwaardigheid van het te bieden alternatief.
De rechtbank overweegt – samengevat – dat ingevolge artikel 49 WRO aan een belanghebbende een planschadevergoeding kan worden toegekend, indien de schade niet anderszins is verzekerd. Gelet op voormelde uitspraak van de Afdeling leidt de voorkeur van de eigenaar voor financiële compensatie niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Dat niet vooraf gegeven is dat de twee extra recreatiewoningen daadwerkelijk gerealiseerd kunnen worden, leidt evenmin tot dat oordeel, omdat in dat geval alsnog tot financiële compensatie zal worden overgegaan. Dat de hoogte van de in dat geval door burgemeester en wethouders te betalen schadevergoeding bij het bestreden besluit niet is bepaald, acht de rechtbank toegestaan, nu in het bestreden besluit is aangegeven dat, indien blijkt dat de compensatie in natura niet tot stand kan worden gebracht, de hoogte van het alsnog uit te betalen bedrag na inwinning van advies bij een of meer ter zake kundige onafhankelijke planschadeadviseurs zal worden vastgesteld. Bovendien blijkt uit het bestreden besluit dat dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der ontvangst van de aanvraag. Hierbij merkt de rechtbank op dat, onder meer voor wat betreft de termijnen waarbinnen de hoogte van de te betalen schadevergoeding dient te worden vastgesteld, burgemeester en wethouders een planschadeverordening hebben vastgesteld.
Naschrift
Deze uitspraak lijkt mij correct, met dien verstande dat niet burgemeester en wethouders de planschadeverordening zullen hebben vastgesteld.
Alhoewel de cijfers ontbreken althans mij in ieder geval onbekend zijn, wijst de praktijk uit dat veel gemeenten aan de optie van natuurlijke compensatie voorbij gaan. In sommige gevallen zal dat bewust gebeuren, omdat de gemeenteraad bijvoorbeeld juist de bouwmogelijkheden heeft willen beperken, doch er zullen ook gevallen zijn dat de gemeenteraad (of burgemeester en wethouders) gewoon niet aan een andere optie denken. De uitspraak van de Afdeling van 27 april 2005 in zaak nr. 200406319/1 (LJN AT4747) getuigt er echter van dat natuurlijke compensatie een zeer reële optie is die schade anderszins verzekert dan wel kan verzekeren.
In aanvulling hierop merk ik op dat er voldoende natuurlijke personen zij die niet de middelen hebben dan wel de middelen vinden (bijvoorbeeld een bank of projectontwikkelaar) om de volledige bouwmogelijkheden uit een oud bestemmingsplan te benutten als daartoe het aanbod wordt gegaan. Als daartegen dan ook niet echt een bezwaar bestaat, daargelaten het feit dat het alsdan wel vreemd is dat in de eerste plaats die bouwmogelijkheden zijn beperkt, dan kan het aanbod van natuurlijke compensatie gemakkelijk worden gedaan. Wordt dit aanbod geaccepteerd, dan is er geen man overboord. Wordt het aanbod afgewezen, dan kan het bestuursorgaan in ieder geval niets worden verweten en hoeft er geen financiële compensatie (meer) te worden aangeboden.
Overigens lijkt uit voormelde uitspraak van de Afdeling te volgen dat het wel belangrijk is dat het aanbod van natuurlijke compensatie zowel geldt voor de eigenaar als diens rechtsopvolger(s) gedurende een periode van in totaal vijf jaar. Indien de eigenaar besluit zijn perceel te verkopen of (deels) te laten ontwikkelen door een derde, dan valt daartegen niets te doen.