0%

Gepubliceerd op: 17 Aug 2012

Compensatie in natura door het geheel of gedeeltelijk herstel van de (voorheen aanwezige) bouwmogelijkheden II

In artikel 49 WRO (net als in artikel 6.1 Wro) is bepaald dat burgemeester en wethouders aan een belanghebbende planschadevergoeding kunnen toekennen, indien de vergoeding van geleden of te lijden schade niet (voldoende) door koop, onteigening of anderszins is verzekerd. Hierbij valt te denken aan compensatie in natura.

Verzoeker is eigenaar van twee percelen met een gezamenlijke oppervlakte van 4.403 m² op het zomerhuizenterrein “Zonnebloem West”, waarvan één perceel is bebouwd met een zomerhuis. In het oude bestemmingsplan hadden de percelen de bestemming “Rekreatieve doeleinden -R(ZT)- (zomerhuizenterrein)” en beschikte verzoeker over de mogelijkheid om in totaal zes vrijstaande zomerhuizen te bouwen. Het nieuwe bestemmingsplan “Buitengebied, artikel 30 WRO herziening”, vastgesteld op 30 januari 2003, sluit de bouw van nieuwe zomerhuizen uit. Verzoeker heeft verzocht om vergoeding van planschade, omdat zij niet langer over de mogelijkheid beschikt nog vijf zomerhuizen op haar percelen te bouwen.

Bij besluit van 7 september 2005 heeft de gemeenteraad van Ommen het verzoek van verzoeker om vergoeding van planschade afgewezen. Daartegen maakt verzoeker bezwaar.

Bij besluit op bezwaar van 14 januari 2010 heeft de gemeenteraad het bezwaar gegrond verklaard en besloten de door verzoeker geleden schade in natura te compenseren. De gemeenteraad heeft besloten aan verzoeker, dan wel aan eventuele rechtsopvolgers onder algemene of bijzondere titel, een schadevergoeding toe te kennen in de vorm van geheel of, naar eigen wens, gedeeltelijk herstel van de bouwmogelijkheden op de percelen (tot een totaal van maximaal vijf zomerhuizen) en haar twee jaar na het onherroepelijk worden van dit besluit de tijd geboden daartoe een bouwaanvraag in te dienen. Na herstel van de bouwmogelijkheden door middel van de verlening van een daartoe strekkend projectbesluit en een bouwvergunning wordt verzoeker, dan wel worden eventuele rechtsopvolgers, gedurende een periode van drie jaar na het onherroepelijk worden van de bouwvergunning in de gelegenheid gesteld om van de desbetreffende planologische mutatie en de bouwvergunning gebruik te maken. Leges of nadere kosten die samenhangen met de planologische wijziging zullen niet in rekening worden gebracht. Indien de compensatie in natura niet tot stand kan worden gebracht, zal aan verzoeker een compensatie in geld worden voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van ontvangst van de aanvraag. De omvang van deze compensatie zal alsdan vastgesteld worden na inschakeling van een of meer ter zake kundige, onafhankelijke planschadeadviseurs.

Tegen dit besluit heeft verzoeker beroep ingesteld bij de rechtbank Zwolle (hierna: de rechtbank). De rechtbank heeft - onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 27 april 2005 in zaak nr. 200406319/1 (LJN AT4747) - overwogen dat de schade van verzoeker niet voldoende anderszins is verzekerd, omdat de gemeenteraad geen feitelijk en op voorhand vastgesteld schadebedrag heeft genoemd, dat zal worden uitbetaald indien compensatie in natura niet tot stand kan worden gebracht. Daarnaast heeft de gemeenteraad, volgens de rechtbank, in afwijking van de zojuist genoemde uitspraak, de mogelijkheid gedurende twee jaar een bouwaanvraag in te dienen en daar gedurende drie jaar gebruik van te maken, ten onrechte niet aan eventuele rechtsopvolgers onder algemene titel aangeboden en evenmin in het besluit vastgelegd dat die mogelijkheden eventueel ook na het verstrijken van die termijnen gebruikt kunnen worden.

De gemeenteraad stelt tegen deze uitspraak hoger beroep in bij de Afdeling en betoogt volgens de Afdeling terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit de uitspraak van de Afdeling van 27 april 2005 niet volgt dat voorafgaande aan compensatie in natura vaststelling van de schade in geld noodzakelijk is. Dat in die zaak de omvang van de schade door een schadebeoordelingscommissie is getaxeerd en de hoogte van de eventuele financiële compensatie daarmee vaststond, betekent niet dat dit in alle gevallen dient te worden gedaan. Met het besluit van 15 december 2009 staat met voldoende zekerheid vast dat, mocht blijken dat compensatie in natura niet tot stand kan worden gebracht, de hoogte van het alsnog uit te betalen bedrag na inwinning van advies bij ter zake kundige, onafhankelijke planschadeadviseurs, zal worden vastgesteld. Bovendien blijkt uit het besluit van 15 december 2009 dat dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de ontvangst van de aanvraag.

Daarnaast betoogt de gemeenteraad terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij in het besluit van 15 december 2009 de mogelijkheid om een bouwaanvraag in te dienen en daarvan gebruik te maken uitdrukkelijk ook aan rechtsopvolgers onder algemene en bijzondere titel heeft geboden.

Tot slot betoogt de gemeenteraad terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de gestelde termijnen gedurende welke verzoeker en haar eventuele rechtsopvolgers in de gelegenheid worden gesteld om van het herstel van de bouwmogelijkheden gebruik te maken, in totaal vijf jaar, als voldoende dienen te worden beoordeeld. Uit de uitspraak van 15 december 2009 volgt niet dat de Afdeling compensatie door middel van herstel van de bouwmogelijkheden alleen maar toelaatbaar acht, indien aan een mogelijke rechtsopvolger een eventueel langere termijn wordt geboden.

Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van verzoeker tegen het besluit van 15 december 2009 alsnog ongegrond verklaren. Daartoe overweegt de Afdeling als volgt.

Uit het voorgaande volgt dat met voldoende zekerheid vaststaat dat de gemeenteraad aan verzoeker financiële compensatie biedt indien compensatie in natura niet tot stand kan worden gebracht. Voor zover verzoeker in beroep heeft betoogd dat de kans op succes van herstel van de voorheen bestaande bouwmogelijkheden op de percelen klein is, slaagt dit betoog niet, reeds omdat de mogelijkheid van bebouwing onder het oude bestemmingsplan bestond en dit plan ruimtelijk aanvaardbaar is geacht. Voor zover zij betoogt dat de gemeenteraad ten onrechte geen vergoeding geeft voor schade als gevolg van gestegen bouw- en ontwikkelingskosten om alsnog de geboden bouwmogelijkheden te realiseren, treft dit evenmin doel. Verzoeker is sinds 1983 eigenaar van de twee percelen. Tot de vaststelling van het bestemmingsplan “Buitengebied, artikel 30 WRO herziening” op 30 januari 2003 heeft zij geen enkele concrete poging gedaan tot het realiseren van meerdere zomerwoningen. De invulling die zij daarmee heeft gegeven aan haar percelen sluit aan bij de invulling die andere kaveleigenaren daaraan hebben gegeven en die voor de raad ook aanleiding is geweest om over te gaan tot bestemmingsplanwijziging: geen grote hoeveelheid bijeen gebouwde zomerhuisjes met een bedrijfsmatige exploitatie, maar verkaveling in ruime kavels en verkoop aan particulieren die ter plaatse voor henzelf een zomerwoning hebben gebouwd. Onder deze omstandigheden lag het op de weg van verzoeker om haar stelling dat zij de door haar gestelde schade in de vorm van gestegen bouw- en ontwikkelingskosten, omdat zij in de periode 2003 tot 2010 niet vijf extra zomerhuizen heeft kunnen bouwen, aannemelijk te maken. Nu zij dit niet heeft gedaan, heeft de gemeenteraad bij besluit van 14 januari 2010 terecht volstaan met het herstellen van de bouwmogelijkheden.

Naschrift

Met de uitspraak van de Afdeling van 27 april 2005 in zaak nr. 200406319/1 (LJN AT4747), welke uitspraak nota bene door de rechtbank is aangehaald, is uitgemaakt dat planschade voldoende anderszins is verzekerd met een besluit waarbij een verzoeker om planschadevergoeding, maar ook een eventuele rechtsopvolger onder algemene of bijzondere titel, gedurende een bepaalde tijd, van 2 jaren of eventueel langer, na het onherroepelijk worden van het te nemen besluit de mogelijkheid zal worden gegeven door middel van het indienen van een bouwaanvraag de onder het vorige planologische regime bestaande, en thans vervallen, bouwmogelijkheden alsnog te realiseren via een vrijstelling ex artikel 19 WRO en het afgeven van de benodigde bouwvergunning (thans omgevingsvergunning met afwijking ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3 Wabo), mits:

- de verzoeker dan wel zijn rechtsopvolger gedurende een bepaalde tijd, van 3 jaar of eventueel langer, de gelegenheid zal worden geboden om van die vergunning gebruik te maken en in het besluit de toezegging zal worden opgenomen; en

- indien compensatie in natura niet mogelijk zal blijken om redenen gelegen buiten de macht van de verzoeker, dan wel zijn rechtsopvolger, alsnog zal worden overgegaan tot betaling van schadevergoeding vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de peildatum, welke schadevergoeding reeds in het besluit kan worden genoemd maar ook nog door een deskundige kan worden begroot en daarna door het bestuursorgaan bij besluit aan de verzoeker kan worden aangeboden, tegen welk besluit opnieuw bezwaar en beroep openstaat.

Dat lijkt mij een duidelijke uitspraak van de Afdeling die niet verkeerd kan worden uitgelegd, hetwelk ook blijkt uit de uitspraken van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 juni 2011 (LJN BT7365) en de rechtbank Arnhem van 28 februari 2012 (LJN BV6358). Dat de rechtbank in de onderhavige uitspraak dan alsnog voornoemde uitspraak van de Afdeling verkeerd heeft weten te interpreteren, wekt dan ook – en dan druk ik mij voorzichtig uit – enige verwondering.

LJN BX1866, zaak nr. 201110611/1/A2, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 18 juli 2012

Datum

17 Aug 2012