In de onderhavige zaak heeft de burgemeester van Woerden bij besluit van 19 maart 2002 vergunning verleend voor de vestiging van een coffeeshop. Bij brief van 1 juni 2003 heeft wijlen de echtgenoot van appellante burgemeester en wethouders van Woerden verzocht om schadevergoeding voor de waardevermindering van zijn naastgelegen woonhuis door de vestiging van de coffeeshop.
Bij besluit van 4 februari 2004 hebben burgemeester en wethouders dit verzoek afgewezen. Het bezwaar daartegen is vervolgens ongegrond verklaard, maar het beroep daarop is door de rechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) gegrond verklaard. De rechtbank overweegt in de uitspraak van 29 juni 2005 onder meer dat met de vergunningverlening van de coffeeshop sprake is geweest van de behartiging van een openbaar belang en dat de nadelige gevolgen van deze vergunningverlening niet zonder meer voor rekening van appellante dienen te worden gelaten.
In een nieuwe beslissing van bezwaar is het bezwaar door burgemeester en wethouders, na advies van een deskundige te hebben ingewonnen, opnieuw ongegrond verklaard, omdat – samengevat weergegeven – appellante door de vestiging van de coffeeshop niet in een nadeliger positie is komen te verkeren ten opzichte van de oude situatie waarin ter plaatse een horecabedrijf aanwezig was. Een café kan tot dezelfde hinder leiden voor de omgeving als een coffeeshop. De gestelde overlast door bezoekers van de coffeeshop betreffen bovendien feitelijke gedragingen, welke gedragingen niet zijn toe te rekenen aan de vergunningverlening. Tegen dit besluit stelt appellante opnieuw beroep in bij de rechtbank.
De rechtbank overweegt onder meer dat appellante onweersproken heeft gesteld dat in de oude situatie de voorheen gevestigde horecagelegenheid het karakter van een buurtcafé had. Dit café werd dagelijks bezocht door 20 à 30 personen van wie het merendeel te voet dan wel per fiets naar het café kwam. Daarentegen bedient de bewuste coffeeshop – als enige coffeeshop in de regio Woerden – een veel groter publiek. De eigenaar schat het aantal bezoekers op 500 à 1000 mensen per dag, waarvan 50% per auto komt. Juist door die regiofunctie ontstaat er in de nieuwe situatie een grote toename van het aantal bezoekers, waardoor er eveneens een toename is van verkeersbewegingen. Daar komt bij dat een feit van algemene bekendheid is dat een niet onaanzienlijk deel van de bezoekers van een coffeeshop verdovende middelen slechts afhaalt en niet ter plekke gebruikt. Hiermee hebben burgemeester en wethouders, in navolging van de deskundige, ten onrechte geen rekening gehouden.
Voorts heeft appellante gewezen op de vele vormen van overlast die bij een normaal gebruik inherent zijn aan de exploitatie van een coffeeshop en die niet of in mindere mate voorkomen bij de exploitatie van een horecagelegenheid, maar wel een aantasting van haar woongenot vormen. Ook met deze niet-onrechtmatige hinder is ten onrechte geen rekening gehouden. De constatering van de deskundige dat misdragingen van bezoekers en geluidsoverlast van het terras niet toe te rekenen zijn aan de verleende exploitatievergunning, is op zichzelf terecht, maar laat onverlet dat er nu eenmaal overlast van een coffeeshop ervaren wordt, die niet voorkomt uit onrechtmatig handelen van de bezoekers. In dat verband wijst de rechtbank er op dat ingevolge het beleid van het college juist is gekozen om slechts één coffeeshop binnen de gemeente Woerden toe te staan. Nu een dergelijk beleid niet geldt voor ‘traditionele’ horecagelegenheden zijn burgemeester en wethouders kennelijk ook de mening toegedaan dat een coffeeshop wat betreft de overlast voor de omgeving niet gelijk gesteld kan worden aan een café.
Appellante heeft ten slotte gewezen op het gegeven dat algemeen en breed ervaren wordt dat de ruimtelijke uitstraling van een coffeeshop negatiever is dan de uitstraling van een doorsnee café. Ook dat standpunt acht de rechtbank – gelet ook op het feit dat softdrugs in beginsel slechts gedoogd worden – in zijn algemeenheid juist en niet gebleken is dat de deskundige aan dat aspect aandacht heeft besteed.
Naschrift
Op zichzelf bezien, lijkt deze uitspraak niet interessant. De reden dat ik de uitspraak wel bespreek, is gelegen in de (hiervoor niet herhaalde) verwijzing daarin naar een eerdere uitspraak van de rechtbank in dezelfde zaak van 29 juni 2005 in zaak nr. SBR 04/3286. Die uitspraak is niet gepubliceerd, terwijl juist de hierover aangehaalde overweging dat met de vergunningverlening van de coffeeshop sprake is geweest van de behartiging van een openbaar belang en dat de nadelige gevolgen van deze vergunningverlening niet zonder meer voor rekening van appellante dienen te worden gelaten, vragen oproept. Hebben burgemeester en wethouders namelijk in die eerste procedure gesteld dat met de vergunningverlening geen algemeen belang gemoeid is geweest, zodat de eventueel door appellante te lijden schade per definitie voor haar rekening behoort te komen? Zo ja, dan hebben burgemeester en wethouders kennelijk miskend dat dit geen vereiste is om voor nadeelcompensatie in aanmerking te komen. Om voor nadeelcompensatie in aanmerking te komen, is slechts vereist dat sprake is van rechtmatig overheidshandelen waardoor schade is veroorzaakt die uitgaat boven het normaal maatschappelijk risico en één of enkelen in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft. Wellicht hebben burgemeester en wethouders gesteld dat met elk rechtmatig overheidshandelen het algemeen belang is gediend, maar die stelling gaat niet altijd op en doet ook niet af aan het voormelde.