Indien een (rechts)persoon schade lijdt ten gevolge van een besluit van een bestuursorgaan en deze schade niet voor planschadevergoeding in aanmerking komt, dan kan een verzoek om schadevergoeding c.q. nadeelcompensatie worden gedaan, dat alsdan dient te worden getoetst aan het algemene beginsel van gelijkheid voor de openbare lasten (het égalitébeginsel). Voordat aan die toetsing wordt toegekomen, dient echter eerst te worden beoordeeld of sprake is van causaal verband.
Een exploitant van een modezaak in een pand te Rijssen verzoekt de burgemeester van Hellendoorn om vergoeding van schade, ten gevolge van een besluit van de burgemeester van 9 november 2006, waarbij vergunning is verleend voor het uitbreiden van het terras aan de voorzijde van een naburige horecagelegenheid, waardoor de looplijn van passanten langs het pand zou zijn verstoord, hetwelk tot omzetdaling heeft geleid. Ook stelt de exploitant de modezaak vervolgens in een ander pand te Rijssen te hebben voortgezet teneinde een faillissement te voorkomen. Daardoor heeft hij verhuis- en verbouwingskosten gemaakt en deze kosten dienen volgens hem ook te worden vergoed.
De burgemeester wijst dit verzoek af en verklaart het bezwaar van de exploitant daartegen weliswaar gegrond, maar wijst daarop het verzoek om schadevergoeding opnieuw af, omdat de exploitant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gestelde omzetdaling een gevolg is van het besluit van 9 november 2006.
Tegen dat besluit stelt de exploitant beroep in bij de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank), die het beroep ongegrond verklaart. De rechtbank heeft hieraan ten grondslag gelegd dat andere omstandigheden dan de verlening van de terrasvergunning de omzetdaling in de winkel in het pand kunnen verklaren en dat de exploitant niet aannemelijk heeft gemaakt dat en voor welk deel de gestelde schade door de verlening van de terrasvergunning is veroorzaakt, nu hij op 1 april 2006 een tweede winkel heeft geopend, de omzet van de tweede winkel vanaf het jaar 2006 hoger was dan de omzet van de eerste winkel in het jaar 2005 en de omzet van de eerste winkel vanaf de opening van de tweede winkel drastisch is gedaald. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het, gezien de feitelijke uitbreiding van het terras, weliswaar begrijpelijk is dat de exploitant de tweede winkel heeft geopend, maar dat geen rechtstreeks verband bestaat tussen de verhuis- en verbouwingskosten en het handelen van de burgemeester.
Tegen deze uitspraak stelt de exploitant hoger beroep in bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). De exploitant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat een oorzakelijk verband bestaat tussen het uitbreiden van het terras en de omzetdaling en verhuizing.
De Afdeling onderschrijft echter het oordeel van de rechtbank. Niet aannemelijk is geworden dat de gestelde schade in de vorm van omzetderving het gevolg is van het besluit van 9 november 2006. Veeleer is aannemelijk dat zij het gevolg is van de opening van de tweede winkel. Derhalve heeft de burgemeester het verzoek om nadeelcompensatie reeds vanwege het ontbreken van een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen dat besluit en de gestelde schade terecht afgewezen.