In artikel 6.2 lid 2 Wro is bepaald dat van schade in de vorm van een waardevermindering van de waarde van een onroerende zaak in ieder geval voor rekening van de aanvrager blijft een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade (forfait indirecte planschade).
Een eigenaar heeft op 27 maart 2009 een aanvraag om planschadevergoeding ingediend in verband met een bouwvergunning en vrijstelling ex artikel 19 lid 1 WRO voor het oprichten van een woonvoorziening, een gebouw dat besluit uit drie woonlagen met twaalf cliënteenheden en bijbehorende ondersteunende ruimten. De schade bestaat er volgens de eigenaar uit dat vanwege de hoogte van de te realiseren bebouwing zijn privacy wordt aangetast en dat sprake is van verlies van uitzicht en zon- en lichtinval.
Het vrijstellingsbesluit is op verzoek van een partij (hierna: appellante) tot stand gekomen. Hiertoe is een planschadeovereenkomst gesloten tussen appellante en de gemeente Heiloo. Burgemeester en wethouders van Heiloo kennen aan de eigenaar een vergoeding toe nadat een deskundige om advies is gevraagd. Appellante is het daarmee oneens en maakt bezwaar. Het bezwaar wordt ongegrond verklaard, waarna appellante beroep instelt bij de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank).
Voor zover voor de bespreking van deze uitspraak relevant, betoogt appellante dat burgemeester en wethouders ten onrechte slechts toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 6.2 lid 2 Wro. Zij is van mening dat, als er al sprake zou zijn van planschade, deze binnen het normaal maatschappelijk risico valt, nu sprake is van bebouwing in het centrumgebied van Heiloo, waar rekening dient te worden gehouden met verdichting van bebouwing. Derhalve hadden burgemeester en wethouders een hoger percentage dan 2% moeten hanteren.
De rechtbank overweegt dat in artikel 6.2 lid 2 Wro, dat in samenhang met het eerste lid van artikel 6.2 moet worden gezien, een wettelijk minimum is opgenomen. Terecht hebben burgemeester en wethouders gesteld dat van dit wettelijk minimum dient te worden uitgegaan, tenzij bijzondere omstandigheden nopen tot afwijking van dit uitgangspunt. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is volgens burgemeester en wethouders, mede gelet op het ontbreken van landelijke beoordelingscriteria hieromtrent, niet gebleken. De rechtbank ziet in hetgeen appellante heeft aangevoerd, geen reden voor een ander oordeel. Naar het oordeel van de rechtbank rust de bewijslast dat een groter deel van de schade dan 2% van de waarde van de onroerende zaak niet voor vergoeding in aanmerking komt, op degene die deze stelling inneemt, in dit geval appellante. Appellante heeft niet gedegen gemotiveerd dat een groter deel binnen het normaal maatschappelijk risico valt. De omstandigheid dat het bouwplan is gelegen in het centrumgebied, is hiervoor onvoldoende.
Naschrift
Met deze uitspraak lijkt de rechtbank Alkmaar een goede invulling te hebben gegeven aan het bepaalde in artikel 6.2 lid 2 Wro. Ook de overweging dat appellante niet gedegen heeft gemotiveerd dat een groter deel binnen het normaal maatschappelijk risico valt, is begrijpelijk. Appellante heeft met dit punt overigens wel een zeer interessante discussie aangezwengeld waarvan ik verwacht dat deze in de toekomst zeker tot veel meer jurisprudentie zal leiden.