Alhoewel het voor zich spreekt, merk ik op dat de indiener van een verzoek om nadeelcompensatie indient de hoogte van de verlangde schadevergoeding dient te onderbouwen met controleerbare gegevens. In de onderhavige uitspraak gaat dit echter mis. Dit is vreemd, omdat het advies van de deskundige aan burgemeester en wethouders niets aan duidelijkheid te wensen overlaat. Het kan natuurlijk zijn dat de indiener die gegevens bewust niet heeft willen verstrekken, omdat hij daarmee zou aantonen dat de schade minder hoog is dan door hem wordt gesteld. Indien dat het geval is, dan ben je bij de bestuursrechter aan het verkeerde adres. Die straft dat onmiddellijk af.
Twee aannemersbedrijven hebben verzocht om compensatie van nadeel, naar zij stellen veroorzaakt door financiële schade als gevolg van de verkeersbesluiten van 26 juni 2007 en 10 februari 2009. Door de tijdelijke afsluiting van de Noordelijke Dwarsweg in de periode 2007/2009 moesten zij, vanwege de verwevenheid van de bedrijfsvoering, omrijden van en naar de bedrijfslocaties te Zevenhuizen en Waddinxveen. Ook stellen zij ten aanzien van hun bedrijfspanden te Zevenhuizen huurinkomsten te hebben gederfd door leegstand en huurverlaging. Voorts stellen zij dat de waarde van die bedrijfspanden is gedaald met 15%.
Burgemeester en wethouders van Zuidplas wijzen het verzoek om nadeelcompensatie bijbesluit van 22 december 2009 af nadat een deskundige om advies is gevraagd. Tegen dat besluit wordt door de aannemersbedrijven bezwaar gemaakt. Dat bezwaar wordt bij besluit van 30 maart 2010 ongegrond verklaard, evenals het beroep bij de rechtbank 's - Gravenhage (hierna: de rechtbank). Derhalve stellen de aannemersbedrijven hoger beroep in bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
In hoger beroep betogen de aannemersbedrijven eerst dat de rechtbank heet miskend dat zij de gestelde omrijschade aannemelijk hebben gemaakt. Daartoe stellen zij dat het duidelijk is dat er schade is gelden doordat zij hebben moeten omrijden, dat zij de omrijkosten op deugdelijke wijze hebben onderbouwd en dat dit in de adviezen van de deskundige (SAOZ) ten onrechte niet is erkend. Dit betoog faalt.
De Afdeling overweegt dat niet in geschil is dat voor de tijdelijke afsluiting van de Noordelijke Dwarsweg de afstand via de Bredeweg en de Noordelijke Dwarsweg van en naar de bedrijfslocaties circa drie kilometer bedroeg. Na de afsluiting moesten de bedrijfsvoertuigen gebruik maken van de omleidingsroute via Moerkapelle en Zevenhuizen. Deze route bedroeg circa zes kilometer. De aannemersbedrijven stellen dat zij in deze periode 17.952 kilometer hebben moeten omrijden, dat daar 1.043 arbeidsuren mee gemoeid zijn geweest, hetgeen volgens hen een bedrag van € 64.664,00, exclusief BTW en rente, aan extra kosten betekent. Volgens de adviezen van de SAOZ hebben de aannemersbedrijven de gestelde omrij-kilometers en daarmee in verband staande arbeidsuren niet onderbouwd. Een inzichtelijke en gevalideerde rittenadministratie ontbreekt, evenals een door een accountant geaccordeerde verantwoording van de gestelde loon- en brandstofkosten. Daarbij komt dat de SAOZ een gemiddelde snelheid van circa 17 kilometer per uur niet waarschijnlijk acht, evenmin als een tijdsduur van ruim vier uur per dag die gemoeid zou zijn met het rijden van en naar de bedrijfslocaties. Voorts acht de SAOZ het waarschijnlijk, gelet op de overgelegde jaarrekeningen, dat de gestelde stijging van de vervoerskosten verband houdt met de aanschaf van een extra vervoermiddel en met de stijging van de netto-omzet in 2007 en 2008. De rechtbank heeft met juistheid in de stelling van de aannemersbedrijven dat de adviezen van de SAOZ onzorgvuldig tot stand zijn gekomen geen grond gevonden voor het oordeel dat het college de adviezen ten onrechte aan de afwijzing van het verzoek om vergoeding van omrijschade ten grondslag heeft gelegd. De enkele stelling van de aannemersbedrijven dat de noodzaak tot omrijden bestond gedurende de tijdelijke afsluiting, dat daardoor extra loonkosten zijn gemaakt en dat zij de SAOZ daarover tijdig hebben geïnformeerd, is daartoe onvoldoende. Voor zover zij in hoger beroep alsnog een rittenadministratie en facturen hebben overgelegd, hebben zij daarmee evenmin aannemelijk gemaakt dat de adviezen van de SAOZ onzorgvuldig tot stand zijn gekomen of anderszins zodanig gebreken bevatten dat burgemeester en wethouders de besluitvorming daarop niet kon baseren. De SAOZ heeft op verzoek van burgemeester en wethouders in een nadere reactie van 10 augustus 2011 laten weten dat op grond van de in hoger beroep overgelegde rittenadministratie kan worden vastgesteld dat de extra gemaakte kilometers thans substantieel minder bedragen, slechts een deel van deze extra kilometers is gespecificeerd, deze kosten niet gevalideerd zijn door een accountantsverklaring en dat de in deze specificatie opgegeven extra kilometers en extra tijdsbesteding nog steeds dermate van de controleerbare werkelijkheid afliggen dat daaraan geen betekenis kan worden toegekend. Ter zitting hebben de aannemersbedrijven kritische kanttekeningen geplaatst bij de nadere reactie van de SAOZ. Deze kanttekeningen geven evenwel geen aanleiding voor het oordeel dat burgemeester en wethouders niet uit mochten gaan van de juistheid van de adviezen van de SAOZ.
De aannemersbedrijven betogen in hoger beroep voorts dat de rechtbank heeft miskend dat zij € 16.000,00 aan huurinkomsten hebben gederfd als gevolg van de slechte bereikbaarheid van de panden te Zevenhuizen. Daartoe stellen zij dat de panden gedurende 14 maanden leeg hebben gestaan en door de werkzaamheden een permanent lagere huuropbrengst zouden genereren.
Ook dat betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat burgemeester en wethouders op goede gronden niet de gestelde huurderving behoefden te vergoeden. De aannemersbedrijven hebben niet aangetoond, bijvoorbeeld door het overleggen van jaarrekeningen, dat zij de gestelde schade door leegstand hebben geleden. Ten aanzien van de gestelde lagere huurinkomsten hebben burgemeester en wethouders zich terecht op het standpunt gesteld dat het overeenkomen van een permanent lagere huur een eigen keuze betreft en geen noodzakelijk gevolg is van een tijdelijke afsluiting. Dat klemt te meer, nu de overgelegde huurovereenkomsten en de daarin overeengekomen voorwaarden op onderdelen van elkaar verschillen.
De aannemersbedrijven betogen in hoger beroep verder dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders de waardedaling van de bedrijfspanden aan te Zevenhuizen dient te vergoeden.
Dit betoog faalt evenzeer. Niet valt in te zien hoe de tijdelijke afsluiting van de Noordelijke Dwarsweg heeft geleid tot de door de aannemersbedrijven gestelde permanente waardedaling van 15% van de bedrijfspanden, waarvan zij nog steeds eigenaar zijn. Evenmin hebben zij aangetoond dat met de nieuwe tunnelonderdoorgang de desbetreffende panden met bedrijfsvoertuigen niet meer bereikbaar zijn.