0%

Gepubliceerd op: 03 Oct 2013

Bestuurlijke dwangsom bij niet tijdig beslissen

Op 1 oktober 2009 is de “Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen” in werking getreden teneinde trage besluitvorming door het bestuur tegen te gaan. Door deze wet zijn onder meer afdelingen 4.1.3.2 en 8.2.4a aan de Awb toegevoegd. Bestuursorganen zijn sindsdien op straffe van verbeurte van dwangsommen verplicht om tijdig op aanvragen en bezwaarschriften te beslissen. Bovendien is het te nemen besluit via de rechter afdwingbaar.

Een bestuursorgaan is verplicht binnen een wettelijke of redelijke termijn te beslissen op een aanvraag. Indien de beslistermijn niet in de wet is vermeld, geldt een redelijke beslistermijn, die in beginsel maximaal 8 weken is (artikel 4:13 Awb).

Een wettelijke beslistermijn geldt bijvoorbeeld voor de aanvraag van een reguliere omgevingsvergunning voor bouwen. Artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat de beslistermijn 8 weken is na de datum van ontvangst. Voor meer complexe aanvragen kent de wet een langere beslistermijn. Zo is de beslistermijn voor een omgevingsvergunning voor bouwen, waarbij tevens wordt verzocht om van het vigerende bestemmingsplan af te wijken een beslistermijn van 26 weken (artikel 3:18 Awb jo 3.12 Wabo). In de ontvangstbevestiging van de aanvraag voor deze vergunningen vermeldt het bestuursorgaan welke beslistermijn van toepassing is (artikel 3.1 lid 3 onder b Wabo).

Het bestuursorgaan dient in beginsel binnen 6 weken op een bezwaarschrift te beslissen (artikel 7:10 lid 1 Awb). In het geval een adviescommissie is ingesteld, beslist het bestuursorgaan echter binnen 12 weken.

Verlenging

Indien een bestuursorgaan voorziet dat zij niet tijdig op de aanvraag of bezwaarschrift kan beslissen, dient het bestuursorgaan de aanvrager of bezwaarmaker daarvan in kennis te stellen (artikel 4:14 lid 1 Awb). Daarbij dient het bestuursorgaan tevens kenbaar te maken binnen welke, zo kort mogelijke en redelijke termijn zij zal beslissen.

Ten aanzien van aanvraagprocedures kent de wet in een aantal gevallen een expliciete verlenging van de beslistermijn. Zo kan het bestuursorgaan de beslistermijn voor de aanvraag van een reguliere omgevingsvergunning voor bouwen eenmaal met ten hoogste 6 weken verlengen (artikel 3.9 lid 2 Wabo). De beslistermijn bedraagt dan (8 + 6 =) 14 weken. Ook de beslistermijn voor meer complexe aanvragen, zoals een aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen, inclusief afwijking van het vigerende bestemmingsplan, kan slechts eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd, zodat de maximale beslistermijn (26 + 6 =) 32 weken kan bedragen (artikel 3.12 lid 8 Wabo). Het bestuursorgaan dient de aanvrager te informeren over de verlenging.

De beslissing op bezwaar kan door het bestuursorgaan worden verdaagd voor ten hoogste 6 weken (artikel 7:10 lid 3 Awb). In dat kader dient eveneens rekening gehouden te worden met bijzondere wetten die speciale beslistermijnen aanhouden (lex specialis).

Niet tijdig beslissen op aanvraag of bezwaarschrift

Indien het bestuursorgaan niet tijdig heeft beslist op de aanvraag, dan kan de aanvrager het bestuursorgaan schriftelijk in gebreke stellen en aanspraak maken op de verbeurte van dwangsommen (paragraaf 4.1.3.2 Awb). Via de schakelbepaling van artikel 7:14 Awb is paragraaf 4.1.3.2 Awb tevens van toepassing op het bezwaarschrift, waardoor de bezwaarmaker eveneens het bestuursorgaan in gebreke kan stellen voor het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift.

Alleen dwangsom bij “beschikking”

De “Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen” is niet van toepassing op alle aanvragen, maar slechts indien een beschikking wordt aangevraagd. Artikel 4:17 lid 1 Awb bepaalt immers dat deze paragraaf van toepassing is “indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven”. Het bestuursorgaan kan derhalve niet in gebreke worden gesteld indien zij niet tijdig beslist op een aanvraag om bijvoorbeeld een bestemmingsplan vast te stellen, aangezien een bestemmingsplan geen beschikking is in de zin van artikel 1:3 lid 2 Awb (ABRvS 4 mei 2010, zaaknr. 201001808/1/R3).

Ingebrekestelling

De ingebrekestelling stelt het bestuursorgaan in de gelegenheid om binnen 2 weken alsnog te beslissen op de aanvraag dan wel op het bezwaarschrift. Beslist het bestuursorgaan binnen die twee weken, dan is er sprake van een besluit of beslissing op bezwaar, waartegen rechtsmiddelen aangewend kunnen worden. Het bestuursorgaan is in dat geval geen dwangsommen verschuldigd. Beslist het bestuursorgaan echter ook binnen die 2 weken niet, dan is het bestuursorgaan dwangsommen verschuldigd (artikel 4:17 lid 3 Awb). Bovendien kan alsdan direct beroep ingesteld worden tegen het uitblijven van een besluit (artikel 7:1 lid 1 onder f jo 8:55b Awb).

Het bestuursorgaan kan niet bij voorbaat reeds in gebreke gesteld worden. Zo overwoog de ABRvS dat een brief van appellant, waarin appellant het bestuursorgaan vóór het verstrijken van de beslistermijn had herinnerd aan het tijdig nemen van het besluit, niet aangemerkt kon worden als een ingebrekestelling, omdat op dat moment de geldende beslistermijn nog niet was verstreken (ABRvS 9 februari 2011, ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ6486).

Aan de ingebrekestelling zijn, behalve de eis van schriftelijkheid, geen nadere (vorm)voorschriften bepaald. In een zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 22 augustus 2013 (ECLI:NL:RBMNE:2013:3528) had eiseres in een brief aan het bestuursorgaan geschreven:

Bij brief d.d. 11 juni jl. heb ik u benaderd namens cliënte met enkele verzoeken. Ik verwijs kortheidshalve naar de inhoud van die brief. Tot op heden heeft cliënte nog geen (inhoudelijke) reactie mogen ontvangen. Bij deze dring ik dan ook namens cliënte aan om het verzoek voortvarend te behandelen.”

Het bestuursorgaan had gesteld dat uit deze brief niet afgeleid kon worden dat eiseres haar had willen manen binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit op het verzoek te nemen of dat aanspraak zou worden gemaakt op een dwangsom. De rechter oordeelde echter dat de vormvrijheid van de ingebrekestelling voorop staat en bovendien het doel en de strekking belangrijker zijn dan de vorm. Het is derhalve niet vereist dat aan het bestuursorgaan een uitdrukkelijke redelijke termijn wordt gegeven om alsnog een besluit te nemen, bij gebreke waarvan aanspraak op een dwangsom zou worden gemaakt.

Niet verschuldigde dwangsommen

In een aantal gevallen is het bestuursorgaan geen dwangsommen verschuldigd. Bijvoorbeeld indien het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld (artikel 4:17 lid 6 onder a Awb). Het is voorts de vraag wat “onredelijk laat” is. In een zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank Dordrecht d.d. 5 augustus 2011 (ECLI:NL:RBDOR:2011:BR5233) heeft de rechter geoordeeld dat een ingebrekestelling 14 maanden na het verstrijken van de geldende beslistermijn, onredelijk laat is. Het zal echter steeds van de omstandigheden van het geval afhangen of de ingebrekestelling onredelijk laat is ingediend.

Evenmin is het bestuursorgaan dwangsommen verschuldigd indien de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is (artikel 4:17 lid 6 onder c Awb). In een zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch d.d. 12 juli 2012 (ECLI:NL:RBSHE:2012:2586) was de situatie als volgt. Het bestuursorgaan was door de bestuursrechter – in een eerdere uitspraak – opgedragen om een besluit te nemen. Omdat het bestuursorgaan dat besluit niet tijdig had genomen, had appellant het bestuursorgaan in gebreke gesteld. De uitspraak van de bestuursrechter, waarin het bestuursorgaan was opgedragen een besluit te nemen, werd echter vernietigd. Hierdoor bestond er geen verplichting meer voor het bestuursorgaan om een besluit te nemen, zodat geen sprake meer kon zijn van een situatie van niet tijdig beslissen en derhalve evenmin van het verbeuren van dwangsommen als gevolg van dit niet tijdig beslissen. Het bestuursorgaan kon vervolgens de reeds uitbetaalde, onverschuldigde dwangsommen terugvorderen met een beroep op artikel 4:17 lid 6 onder c jo 4:20 Awb.

Verschuldigde dwangsommen

De dwangsommen zijn verschuldigd vanaf de dag nadat de termijn in de ingebrekestelling is verlopen tot maximaal 42 dagen. Het bestuursorgaan is over de eerste 14 dagen € 20 per dag verschuldigd, over de daaropvolgende 14 dagen € 30 per dag en over de overige dagen € 40 per dag (artikel 4:17 lid 2 Awb). Derhalve kan de aanvrager of bezwaarmaker maximaal aanspraak maken op € 1.260.

Het bestuursorgaan dient de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsommen vast te stellen (artikel 4:18 Awb). Dit dient zij uiterlijk te doen 2 weken na de laatste dag waarover het bestuursorgaan dwangsommen verschuldigd is. Blijft het besluit over de vaststelling van de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsommen uit, dan kan ook dit besluit bij de rechter afgedwongen worden.

Tijdig beroep instellen bij niet tijdig beslissen

Indien het bestuursorgaan ondanks de ingebrekestelling niet binnen 2 weken beslist, kan direct beroep ingesteld worden bij de bestuursrechter (artikel 7:1 lid 1 onder f jo 8:55b Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is en 2 weken zijn verstreken sinds de ingebrekestelling (artikel 6:12 lid 2 Awb). Het beroepschrift mag echter niet onredelijk laat zijn ingediend op straffe van niet-ontvankelijkheid (artkel 6:12 lid 4 Awb). Voor de beoordeling of het beroepschrift onredelijk laat is ingediend is van belang of is gebleken van feiten of omstandigheden, in verband waarmee geoordeeld moet worden dat het appellant redelijkerwijs eerder duidelijk had moeten zijn dat het bestuursorgaan geen beslissing zou nemen (vgl. ABRvS 8 november 2006, zaakr. 200604819/1).

Inhoud van het beroep

In het beroepschrift kan de bestuursrechter tevens verzocht worden om de verschuldigdheid en de hoogte van de reeds verbeurde dwangsommen vast te stellen (artikel 8:55c Awb). In het geval de rechter het beroep gegrond verklaart, zal de rechter alsdan a) de hoogte van de reeds verbeurde dwangsommen vaststellen, b) het bestuursorgaan opdragen om binnen 2 weken nadat de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken en c) een nadere dwangsom aan zijn uitspraak verbinden voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven (artikel 8:55d lid 2 Awb). Zo heeft de ABRvS in haar uitspraak van 11 februari 2013 de hoogte van dwangsommen vastgesteld op € 100,00 per dag met een maximum van € 15.000,00, voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke zou blijven de uitspraak na te leven (ECLI:NL:RVS:2013:BZ1630).

In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen waarbinnen het bestuursorgaan alsnog een besluit bekend dient te maken (artikel 8:55d lid 3 Awb). Bijvoorbeeld indien het bestuursorgaan tijdens de zitting een concrete datum voorstelt waarop zij zal beslissen en appellant daarmee akkoord gaat (ABRvS 14 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY3075).

Het verbeuren van dwangsommen is vanzelfsprekend niet het doel an sich. Het uiteindelijke doel is dat het bestuursorgaan zo spoedig als mogelijk beslist op aanvragen en bezwaarschriften. Toch kan deze sanctie voor het bestuursorgaan als stok achter de deur dienen om een snellere beslissing te krijgen.

AVVR

Team

Datum

03 Oct 2013