LJN: BD9899, Rechtbank Rotterdam 16 juli 2008 - De VvE Besluit dat geen toestemming wordt verleend voor het gedeeltelijk op het gemeenschappelijk dak plaatsen van een tuinhuisje. Voorafgaand aan dat besluit was het huisje al geplaatst. De eigenaren van het dakappartement laten na tegen het besluit een verzoek tot vernietiging ex artikel 5:130 BW in te dienen bij de sector kanton. Vervolgens vordert de VvE in een bodemprocedure verwijdering van het tuinhuisje op straffe van dwangsommen. De eigenaren beroepen zich gemotiveerd op het feit, dat de handhaving van het besluit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is in de zin van artikel 2:8 BW. Dat is hetzelfde toestingskader als dat van atrikel 5:130 jo 2:15 jo 2:8 BW. De rechter kan daar niet in meegaan en oordeelt, dat wet een specifieke regeling kent om genomen besluiten als het onderhavige besluit aan te tasten, welke regeling is neergelegd in artikel 5:130 BW. In beginsel kan de rechter een dergelijke specifieke wettelijke regeling niet opzij zetten met de honorering van een beroep op de redelijkheid en billijkheid. Daarbij moet worden opgemerkt dat de termijn van een maand waarbinnen ingevolge artikel 5:130 lid 2 BW een verzoek tot vernietiging moet worden gedaan, is opgenomen teneinde te bereiken dat voor de eigenaars zo spoedig mogelijk zekerheid bestaat over de geldigheid van een besluit van de vereniging van eigenaars. De wettelijke regeling strekt derhalve (mede) tot bescherming van de belangen van de gezamenlijke appartementseigenaren. De rechtbank passeert mijns zinziens terecht de verweren van gedaagde voor zover deze strekken tot vernietiging van het onherroepelijk besluit van de VvE. Volgt toewijzing van de vorderingen van de VvE.
Niet aan de orde komt de vraag of de door VvE uberhaubt wel toestemming gegeven had kunnen worden op het tuinhuisje gedeeltelijk op het gemeenschappelijk dak te plaatsen. Immers, indien door de aanleg van het takterras de goederenrechtelijke verhoudingen binnen de gemeenschap van eigenaren wijzigen, dan kan het noodzakelijk zijn dat de akte van splisting gewijzigd wordt, zie LJN: AA5405, Hoge Raad 7 april 2000. Of dat zo is, hangt mede af van de wijze waarop de breukdelen bepaald zijn en of er een structurele lastenverzwaring optreedt (onderhoud, verzekeringspremie, etc.). Daarnaast wordt met een dergelijk besluit een gedeelte dat bestemd is als gemeenschappelijke zaak in exclusief gebruik gegeven aan één van de appartementsgerechtigden. De Voorzieningerechter te Utrecht oordeelde op 18 juli 2000, LJN: AH8228, dat het in exclusief gebruik geven van een deel van het gemeenschappelijke dak aan één bewoner in strijd is met artikel 11 MR. Mede op grond van het bepaalde in artikel 5:129 jo 2:14 BW oordeelde de voorzieningenrechter voorshands, dat het besluit van de VvE nietig was wegens strijd met de akte van splitsing. Anders, maar met kritische noot op vverecht.nl: LJN: BA1268, Rechtbank Amsterdam 18 oktober 2006. Daar oordeelde de rechter dat het besluit rechtsgeldig is.