Raad van Arbitrage voor de Bouw 25 maart 2010, 31.758 - De aannemer heeft aannemingsovereenkomsten gesloten met alle individuele kopers van een appartementencomplex. Daarin is een arbitraal beding opgenomen, inhoudende dat alle geschillen worden beslecht door arbitrage door de Raad van Arbitrage voor de Bouw. De VvE is geen contractspartij, maar eist wel nakoming van de overeenkomst voor wat betreft de gemeenschappelijke gedeelten en maakt daartoe een arbitrageprocedure aanhangig. De aannemer verweert zich door vóór alle weren een bevoegdheidsincident op te werpen: de Raad van Arbitrage is niet bevoegd van de vorderingen van de VvE kennis te nemen, nu de VvE niet toegetreden is tot de individuele aannemingsovereenkomsten en zij dus ook het arbitraal beding niet kan inroepen.
De arbiter stelt dat de VvE op grond van het bepaalde in artikel 5:126 lid 2 BW binnen de grenzen van haar bevoegdheid haar leden in en buiten rechte vertegenwoordigt. Dat kan mede omvatten de mogelijkheid om een aannemer aan te spreken tot nakoming van een aannemingsovereenkomst als de onderhavige. Als de VvE daartoe overgaat, dat is zij gebonden aan de bedingen en voorwaarden van die aannemingsovereenkomst. Nu daarin het arbitraaal beding is opgenomen, is de VvE ook daaraan gebonden. Het beroep van de aannemer op onbevoegdheid van de Raad van Arbitrage voor de Bouw faalt.
Uit deze uitspraak blijkt niet dat de aannemingsovereenkomst in kwestie wordt beheerst door de SWK of GIW Garantie- en Waarborgregelingen. In die regelingen is expliciet opgenomen, dat de VvE bevoegd is om de rechten uit de aannemingsovereenkomsten met de individuele leden uit te oefenen voor zover het de gemeenschappelijke gedeelten betreft. De vraag of de VvE toch bevoegd is om een arbitrage aanhangig te maken als een dergelijk (derden-)beding ontbreekt, wordt hier in bevestigende zin beantwoord.