Helaas staat er dagelijks wel een gebouw in Nederland in brand. De schadelijke gevolgen hiervan kunnen groot zijn. Zeker als daarbij asbest vrijkomt. Veel gebouweigenaren hebben een opstalverzekering. De praktijk wijst echter uit dat die in de meeste gevallen geen dekking biedt voor schade buiten de erfgrenzen. Dit, terwijl asbestdeeltjes zich niet houden aan de erfgrenzen, maar over een veel grotere afstand verspreid raken. Wie is verantwoordelijk voor de sanering daarvan? En nog belangrijker: wie draagt de kosten? De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) heeft hierover op 8 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3643) een belangrijke uitspraak gedaan.
Achtergrond
In de nacht van 12 op 13 augustus 2013 is in een op het perceel van X gelegen en door hem gedreven inrichting brand uitgebroken. Als gevolg hiervan is asbest vrijgekomen, die zich zowel op het perceel als in de directe omgeving daarvan heeft verspreid. Op 15 augustus 2013 is door het college van burgemeester en wethouders van Grootegast aan X medegedeeld dat hij diezelfde dag op zijn minst een asbestverwijderingsbedrijf de opdracht dient te geven om vóór 17 augustus 2013 tot verwijdering over te gaan van asbesthoudende golfplaten van het dak van het bedrijfsgebouw én van astbestdeeltjes op nabij het perceel gelegen openbare terreinen. Aangezien X die opdracht op 16 augustus 2013 nog niet heeft gegeven, heeft de asbestsanering in opdracht van het college op diezelfde dag plaatsgevonden. Bij besluit van 16 augustus 2014 heeft het college zijn beslissing om op deze wijze spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens overtreding van artikel 17.1 lid 1 van de Wet milieubeheer op schrift gesteld. Bij besluit van 1 oktober 2013 heeft het college de kosten van de toepassing van spoedeisende bestuursdwang vastgesteld op € 15.910,--. X is het met beide besluiten oneens.Spoedeisende bestuursdwang
X heeft betoogd dat de als gevolg van de brand ontstane situatie op zijn perceel en in de directe omgeving daarvan niet zo spoedeisend was, dat onmiddellijk tot toepassing van bestuursdwang diende te worden overgegaan. Voor de beoordeling van deze situatie is van belang dat in artikel 17.1 van de Wet milieubeheer onder meer is bepaald dat, indien zich in een inrichting een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan dat nadelige gevolgen voor het milieu heeft of kan hebben, de drijver van die inrichting onmiddellijk alle redelijkerwijs te verlangen maatregelen dient te treffen om de gevolgen van dat voorval zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. Niet in geschil is dat de brand in de inrichting van X een ongewoon voorval als bedoeld in artikel 17.1 lid 1 van de Wet milieubeheer is, waardoor nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan of dreigden te ontstaan. Ook niet in geschil is dat X als drijver van de inrichting heeft nagelaten om tijdig opdracht te geven voor verwijdering van onder meer de asbestdeeltjes teneinde de nadelige gevolgen te voorkomen danwel zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. X heeft hierdoor in strijd met de in artikel 17.1 lid 1 van de Wet milieubeheer neergelegde zorgplicht gehandeld, zodat het college bevoegd was om ter zake handhavend op te treden. Belangrijke omstandigheden die maakten dat spoedeisende bestuursdwang gerechtvaardigd was – welke omstandigheden zich overigens in meerdere gevallen van asbestverontreiniging na brand zullen voordoen – waren:- dat de asbestdeeltjes op de openbare terreinen en de asbesthoudende golfplaten op het perceel van X een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en het milieu vormden;
- dat de asbesthoudende golfplaten na de brand dermate beschadigd waren en verspreid lagen in de omgeving van het bedrijfsgebouw, dat de kans op vezelemissie groot was;
- dat het risico op verspreiding van de asbestdeeltjes groot was, omdat voetgangers, fietsers of motorvoertuigen de openbare terreinen zouden kunnen betreden of de wind op de asbesthoudende golfplaten vat zou kunnen krijgen; en
- dat nabij het perceel een horeca-inrichting was gesitueerd, hetwelk een risicoverhogende factor was.